|32|
B2 binding aan Bijbel en
belijdenissen
1. De ambtsdragers zijn voor
de uitoefening van hun dienst gebonden aan de leer van de Bijbel,
zoals die is verwoord in de belijdenisgeschriften. Zij
bekrachtigen dit door persoonlijke ondertekening van het daartoe
bestemde bindingsformulier aan het begin van hun ambtelijke
dienst.
1. Als algemene bepaling voor alle ambtsdragers is de binding aan de leer van de Bijbel, zoals verwoord in de confessie, voorop gezet. De KO1978 bepaalt dit afzonderlijk voor predikanten en ouderlingen/diakenen in art. 53 resp. 54 KO1978.
2. De KO1978 laat de binding aansluiten bij de drie Formulieren van eenheid. Wij vinden het beter rechtstreeks aan te sluiten bij de leer van de Heilige Schrift, zoals verwoord in de belijdenisgeschriften. Dat geeft de goede rangorde aan.
3. Wij spreken over het ‘bindingsformulier’. In het kerkelijk spraakgebruik is tot dusver vaak sprake van het ‘ondertekeningsformulier’ of ‘verbindingsformulier’. Beide geven echter niet goed de essentie van de kerkelijke binding weer. ‘Ondertekeningsformulier’ zegt niets over wat er ondertekend wordt en over de aard van de ondertekening. ‘Verbindingsformulier’ suggereert dat het betrekking heeft op een ‘verbinding’. Het gaat echter om de binding c.q gebondenheid aan de Bijbelse geloofsleer, zoals uitgedrukt in de confessie.
4. Ondertekening van het bindingsformulier moet niet verward worden met de totstandkoming van de verbintenis tussen predikant en kerk op basis van de beroepsbrief en de aannemingsbrief. Het gaat hier om onderscheiden aspecten. De verbintenis tussen predikant en kerk is een rechtspositionele kwalificatie en wordt geregeld in B14. Het bindingsformulier ziet op de materiële binding aan de belijdenis (confessional subscription, vgl. Janssen 2009) en geldt voor alle ambtsdragers, dus ook voor ouderlingen en diakenen.
5. Voor de docenten aan de TU geldt de vergelijkbare bepaling B10.2.