B16
levensonderhoud
1. De kerkenraad is namens de gemeente verantwoordelijk voor het
levensonderhoud van de predikant, zodat de predikant zonder zorg
van het evangelie kan leven.
2. De kerkelijke zorgplicht strekt zich mede uit tot het gezin
van de predikant en, in geval van diens overlijden, zijn weduwe
en door haar verzorgde minderjarige kinderen.
3. Ten aanzien van de voorziening in het levensonderhoud dienen
de generale regelingen in acht te worden genomen.
1. Paulus benadrukt in 1 Kor. 9 het goed recht om van het Evangelie te leven. De predikant is zijn loon waardig: een dorsende os moet men niet muilbanden (vers 7-10). Voor hen die het Evangelie bekend maken, geldt: door te verkondigen mogen zij in hun levensonderhoud voorzien (vers 11-14). De predikant moet zich onverdeeld kunnen richten op zijn ambtswerk en niet gehinderd worden door zorgen over zijn levensonderhoud. Vgl. ook Filippenzen 4: 15-18.
2. B16.1 sluit nauw aan bij het huidige art. 11 KO1978. B16.2 over het gezin van de predikant komt niet voor in art. 11 KO1978, maar wel in art. 13 KO1978 bij overlijden van de predikant. Wij formuleren de zorgplicht voor beide situaties.
3. B16.3 geeft een kerkordelijke basis aan de generale uitvoeringsregels op het terrein van het traktement c.a. Een dergelijke kapstok ontbreekt in de KO1978. De materiële en procedurele uitwerking hiervan moet nog nader vorm krijgen. Uiteraard is de vigerende uitvoeringspraktijk hierbij van groot belang.
4. Tussen de kerk en de predikant bestaat geen arbeidsovereenkomst. Zie B14. De predikant ontvangt geen loon in de zin van het statelijk recht. Hij is niet in ‘loondienst’. Hij ontvangt traktement, dat is voorziening in het levensonderhoud van de kerk voor hem en (indien van toepassing) zijn gezin. Op de kerk rust een kerkelijke zorgplicht. Na emeritering van de predikant blijft de zorgplicht van de kerk bestaan. Zie B22.