E8 bijzondere kerkelijke
organisaties en kerkelijke instellingen
1. De kerken kunnen voor speciale doeleinden, zoals voor
missionair werk of kerkelijke beheerszaken, samenwerken in
bijzondere kerkelijke organisaties.
2. Een meerdere vergadering kan voor de uitvoering van haar taken
of voor het werk in de kerken een kerkelijke instelling in het
leven roepen.
3. Zowel voor een bijzondere kerkelijke organisatie als voor een
kerkelijke instelling wordt een rechtsvorm gekozen binnen de
mogelijkheden die art. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek daarvoor
biedt.
4. De rechtsvorm, de taakstelling, het bestuur, het beheer en de
bekostiging van een bijzondere kerkelijke organisatie of
kerkelijke instelling worden bij statuut geregeld.
|71|
5. De bijzondere kerkelijke organisaties en de kerkelijke instellingen houden zich aan de kerkorde en de regelingen en besluiten van de meerdere vergaderingen.
1. Er zijn onderwerpen die vragen om daarop toegespitste organisaties, vanwege hetzij specifieke deskundigheid hetzij specifieke kerkelijke ondersteuning hetzij specifieke uitvoeringshandelingen. Zij passen niet goed in het kerkelijk organisatieschema van kerkenraden, classes en de synode. E8.1 voorziet in deze behoefte. Te denken valt hier aan het missionaire werk, kerkelijke beheerszaken (zoals de huidige SKB) of de collectieve fondsvorming door en voor de kerken t.b.v. hun emeritaatsverplichtingen jegens predikanten (zoals de huidige VSE).
2. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor kerkelijke instellingen, zoals bijvoorbeeld de Theologische Universiteit (TU) of het Steunpunt Gemeenteopbouw (SGO).
3. E8.3 bepaalt dat voor deze bijzondere kerkelijke organisaties en kerkelijke instellingen qua rechtsvorm wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die art. 2: 2 BW biedt. Art. 2: 2 BW erkent het eigen kerkelijk rechtsregime van kerkgenootschappen, hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd. Het biedt de kerken dus alle mogelijkheden om kerkelijk ‘maatwerk’ toe te passen. Bovendien biedt deze structuur de meeste zekerheid dat de vrijheid van godsdienst wordt gerespecteerd, ook als het gaat om de kerkelijk gekleurde organisatie en inrichting, personeelsbeleid, e.d.
4. E8.3 impliceert dat deze bijzondere kerkelijke organisaties en instellingen hun evt. nu nog afwijkende rechtsvorm in de vorm van een vereniging of stichting volgens Boek 2 BW dienen te gaan wijzigen in een rechtsvorm volgens art. 2: 2 BW.
5. Voorkomen dient te worden dat bijzondere kerkelijke organisaties en kerkelijke instellingen een soort autocratische machtsblokken gaan vormen in de kerken en zich vervreemden van de reguliere kerkelijke vergaderingen. De vraag rijst of de bestaande personele unies tussen de bestuurders van ‘schaduwverbanden’ en de kerken voldoende garantie bieden tegen divergentie of dat de kerkelijke inbedding structureel dient te worden verstevigd.