|31|
B1 ambtsdragers en
roeping
1. Christus geeft ambtsdragers aan de gemeente. De
ambtsdienst in de kerken wordt vervuld door de predikanten of
dienaren van het Woord, de ouderlingen en de diakenen.
2. Zij kunnen hun
dienstwerk alleen vervullen als zij op kerkelijke wijze daartoe
zijn geroepen door de gemeente en zijn bevestigd in het
ambt.
1. Wij hanteren de drie ambten als vermeld in art. 2 KO1978.
Dus:
- geen ‘doctorenambt’, zoals de KO vroeger afzonderlijk
vermeldde;
- geen nieuw ambt voor de kerkelijk werker. In de kerken is
zeker plaats voor het dienstwerk van de kerkelijk werkers,
maar de kwalificatie van een kerkelijk ambt is daarvoor niet
noodzakelijk of gewenst. De kerkelijk werker geeft geen
ambtelijke leiding aan de gemeente. Zie verder B30.1.
- geen invoering van een gereformeerde ‘bisschop’ of
‘superintendent’ of dergelijke.
2. ’Niemand mag een van deze ambten vervullen zonder wettig
geroepen te zijn’, aldus art. 3 KO1978 in de lijn van de oude
KO’s. De oude redactie van de artt. 2 en 3 KO1978 ontmoet twee
bezwaren:
a. de negatieve dictie ‘niemand mag ...’, waarmee art. 3
KO1978 opent;
b. het vertrekpunt dat terminologisch in art. 2 KO1978 wordt
gekozen in de ambten door de formulering: ‘Er zijn drie ambten
(...)’.
3. Het verdient de voorkeur positief te beginnen bij de oorsprong van alle ambtsdienst in de gemeente: Christus. Hij regeert en geeft ambtsdragers aan de gemeente, aldus B1.1. Christus schakelt daarbij de gemeente in, aldus B1.2. Dat is de bijzondere samenloop van de roeping van boven en de roeping van beneden.
4. De Bijbel kent geen sjabloon voor de ambtelijke bediening van de gemeente. Het Nieuwe Testament kent velerlei functionarissen en velerlei diensten in de gemeente. Centraal in de gereformeerde ambtsleer staat dan ook niet het ambt als zodanig, maar de ambtsbediening. Die ambtsbediening heeft een sacramenteel aspect: de ambtsdrager is door Christus geroepen tot zijn taak. Zo behoort hij ook door de gemeente te worden ontvangen. In zoverre is er sprake van een geördineerde ambtsdienst. De ambtsbediening is tegelijkertijd sterk instrumenteel en functioneel van aard: het ambtswerk is dienstwerk tot opbouw van de gemeente.
5. De drie ambtsdragersprofielen die de gereformeerde ecclesiologie sinds de Reformatie kent en die in deze nieuwe KO worden gehandhaafd, gaan met name terug op de ambtsopvatting van Bucer en Calvijn. Daarin zijn de ouderlingen en predikanten geen geestelijken als middelaars tussen God en mensen. Het Woord is aan de gemeente toevertrouwd, niet slechts aan de ambtsdragers. Anderzijds zijn zij ook geen representanten of gedelegeerden van de gemeente. Het presbyterium is geen afspiegelingscollege van de gemeente. Aan de ouderlingen en predikanten is de opzienerstaak gegeven: “Gehoorzaamt uw voorgangers (...), want zij zijn het, die waken over uw zielen (...)”, aldus het bevestigingsformulier.
6. Ambtsdragers dringen zichzelf niet op: zij kunnen slechts hun ambtelijk dienstwerk verrichten na een kerkelijke roeping door de gemeente en de kerkelijke bevestiging, zoals beschreven in de vervolgbepalingen.