F2 rechtskracht
1. Een besluit van een kerkelijke vergadering heeft bindende
rechtskracht, tenzij wordt bewezen dat het in strijd is met het
Woord van God of het kerkelijk recht.
2. De kerkenraad toetst de besluiten van de meerdere
vergaderingen met het oog op de toepassing daarvan in de
gemeente.
1. F2.1 bevat twee zeer belangrijke gereformeerde kerkrechtelijke uitgangspunten, in de lijn van art. 31 tweede helft KO1978.
2. Het eerste punt is dat van de kerkelijke besluitvaardigheid: een kerkelijke vergadering heeft de bevoegdheid bindende kerkelijke besluiten te nemen. Dit betreft de rechtskracht van een besluit. Deze bindende rechtskracht staat tegenover kerkelijk independentisme, waarbij besluiten de facto de status van adviezen hebben: men kan ze opvolgen, maar ook laten voor wat ze zijn. Het presbyteriaal-synodaal stelsel, dat wij in onze kerken kennen, gaat echter uit van de bindende kracht van kerkelijke besluiten. De kerkenraad kan iets besluiten over de gemeente, de classis over de kerken in haar ressort en de synode over alle kerken gemeenschappelijk.
3. Het tweede punt geeft de grens aan van de gebondenheid: ook al is een besluit afkomstig van een kerkelijke vergadering en ook al is het bij meerderheid van stemmen genomen, bij aantoonbare strijd met de Bijbel of het kerkelijk recht is men niet gebonden aan het besluit. Dit bekende ‘tenzij’ staat tegenover de kerkelijke hiërarchie: niet het kerkelijk oordeel is uiteindelijk beslissend, maar Gods Woord geeft de doorslag. En voor wat het kerkelijk recht betreft, dient ook de kerkelijke vergadering zich te houden aan de overeengekomen orde.
4. ‘Tenzij wordt bewezen...’ impliceert dat de bewijslast rust op de inroeper van het tenzij. Hij of zij moet aantonen dat het ‘tenzij’ geldt. Dit onderstreept de hoofdregel van de bindende rechtskracht van het besluit.
5. Aan de in F2.1 gestelde regel hangt vanouds de ‘ratificering der besluiten van meerdere vergaderingen’. Dit ratificeren wordt niet als zodanig in de KO1978 genoemd. De strekking van het ratificeren is niet het bekrachtigen van een kerkelijk besluit, alsof dat nog een bekrachtiging behoeft en dus uit zichzelf nog geen rechtskracht zou hebben. Het gaat niet om ratificare, maar om ratum habere, het voor ‘vast en bondig houden’ (DKO) (vgl. Kamphuis, Kerkelijke besluitvaardigheid). Wij kiezen daarom voor de eenvoudige tekst ‘een besluit heeft bindende rechtskracht, tenzij ...’, dat in dit opzicht nog duidelijker is dan het ‘als bindend aanvaarden” van de KO1978.
6. De kerkelijke ratificatiepraktijk lijkt wel eens het karakter te krijgen van het nalopen van alle genomen besluiten op hun ‘tenzij-gehalte’. Dat is niet het goede uitgangspunt. Het vertrekpunt is dat de kerken gezamenlijk hebben gesproken in de besluiten van de meerdere vergadering. Die besluiten zijn bindend. Het is van belang dat de plaatselijke kerkenraden die besluiten toetsen in de zin van: kennen, zich eigen maken en vervolgens toepassen. Dat is de positieve betekenis van het ‘nalezen’ van de besluiten van classis en synode, die tot uitdrukking komt in F2.2. Deze benadering sluit aan bij de hoofdregel van F2.1. De ‘tenzij’-formule is een voluit gereformeerde grensbepaling (zie boven), maar heeft wel een subsidiair karakter. De Schriftuurlijke en kerkrechtelijke conformiteit mag worden verondersteld; de afwijking moet worden aangetoond. De toetsing staat in het kader van aanvaarding en conformering, tenzij ...
|75|
7. De toetsing door de kerkenraad betreft zowel de besluiten van de classis als van de synode. Juist de terugkoppeling van de besluiten van de classis naar de kerkenraad lijkt in de praktijk wel eens te kort te schieten.