A4 statuut
1. Het eigen recht van de kerken, dat tot uitdrukking komt in de
kerkorde alsook in plaatselijke, classicale en generale
kerkelijke regelingen en besluiten, vormt het statuut van de
kerken in de zin van de Nederlandse wetgeving.
1. Deze bepaling heeft vooral een extern perspectief: het plaatst het eigen kerkelijk recht in de context van de Nederlandse wetgeving, het zgn. statelijk recht. Het grondrecht op vrijheid van godsdienst, zoals verwoord in art. 6 Grondwet en art. 9 EVRM, omvat niet alleen het recht op vrijheid van geloof en belijden (forum internum), maar ook op het praktiseren en toepassen daarvan (forum externum). Onder dat laatste valt ook het recht op vrijheid van organisatie en inrichting van de kerkgenootschappen.
|30|
2. Art. 2: 2 lid 2 Burgerlijk Wetboek bevat hiervan de uitwerking: het erkent dat de 30 kerkgenootschappen “worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet”. De term ‘eigen statuut’ is dus de wettelijke term ter aanduiding van alle interne kerkelijk recht.
3. Tot het eigen kerkelijk recht behoort primair de kerkorde en de daarmee corresponderende kerkelijke regelingen en besluiten. In de tweeslag ‘kerkelijke regelingen en besluiten’ hebben de kerkelijke regelingen een meer algemeen karakter. Het zijn de organieke regelingen, die hetzij plaatselijk hetzij classicaal hetzij generaal zijn vastgesteld en aldus ressortsgewijs hun gelding hebben. Met de kerkelijke besluiten wordt hier gedoeld op de uitvoeringsbesluiten in concrete gevallen. Een waterdichte scheiding tussen regelingen en besluiten bestaat evenwel niet.
4. Naast de geschreven kerkelijke normen is er ook het ongeschreven kerkelijk gewoonterecht. Het gereformeerd kerkrecht kenmerkt zich vanouds als sober recht. Er is het streven om liefst zo weinig mogelijk te reglementeren, hetgeen historisch en logisch verklaarbaar is vanuit een afkeer van een omvangrijk canoniek wetgevingscomplex. Toch is er voor het goed functioneren van de kerken de laatste decennia behoefte aan meer geschreven recht. Het recht moet immers wel gevonden kunnen worden. Desondanks blijft het ongeschreven gewoonterecht een belangrijke rol spelen, in samenhang met de kerkrechtelijke doctrine die daarmee mede tot taak heeft de vindbaarheid te bevorderen.
5. Het ‘eigen statuut’ in de zin van art. 2: 2 lid 2 BW omvat dus het geheel van het geschreven en ongeschreven kerkelijk recht op plaatselijk, classicaal en generaal niveau. Het statuut valt dus niet (slechts) samen met de KO, maar omvat ook de uitvoeringsregels en –besluiten. Het is van belang dit duidelijk te omschrijven, zodat hierover intern en met name ook extern geen misverstand kan bestaan.