G3
rechtspersoonlijkheid
1. Ingevolge de Nederlandse wetgeving komt rechtspersoonlijkheid
toe aan:
a. de plaatselijke kerk;
b. de classis als regionaal verband van kerken;
c. de gezamenlijke Gereformeerde Kerken in Nederland.
2. Bijzondere kerkelijke organisaties en kerkelijke instellingen,
als bedoeld in art. E8.3, bezitten eveneens rechtspersoonlijkheid
naar statelijk recht.
1. De rechtspersoonlijkheid van kerkgenootschappen, hun zelfstandige onderdelen en de lichamen waarin zij verenigd zijn, wordt geregeld in art. 2: 2 lid 1 BW. G3.1 wijst voor de GKv aan dat rechtspersoonlijkheid toekomt aan de plaatselijke kerken, de classes en het kerkverband van de gezamenlijke kerken.
2. G3.2 doet mutatis mutandis hetzelfde voor de bijzondere kerkelijke organisaties en kerkelijke instellingen als bedoeld in E8.3.
3. Rechtspersoonlijkheid is van belang voor deelname van de kerken, etc., aan het privaatrechtelijk rechtsverkeer. Hierbij valt concreet te denken aan zaken als bijvoorbeeld de verwerving van eigendommen (kerkgebouwen, pastorieën, etc.), het kunnen houden van bankrekeningen, toekenning van legaten, etc. Ook voor het kunnen optreden in procedures – hetzij eisend hetzij verwerend - in het statelijk recht is de rechtspersoonlijkheid van belang. Vgl. verder o.a. Van Drimmelen/Van der Ploeg, Kerk en recht (2004), hoofdstuk 6.