Hoofdstuk II. De leiding der kerkelijke vergaderingen.
In elke vergadering moet leiding zijn. Er moet een voorzitter of praeses zijn, die leiding geeft, en een secretaris, die opteekent wat verhandeld wordt. Ofschoon dit eigenlijk van zelf spreekt, hebben toch de kerken in hare kerkenordeningen, die de algemeene regelen aangeven, dienstig voor de orde in het kerkelijke leven, ook over de leiding der kerkelijke vergaderingen bepalingen opgenomen.
Gewoonlijk noemen wij het college van personen, bij wie de leiding eener meerdere vergadering berust: het moderamen, een latijnsch woord, dat de beteekenis heeft van leiding, bestuur of het besturen b.v. van den staat of van paarden, of van een vergadering, en dat in het kerkelijk spraakgebruik is overgenomen.
Wie behooren tot het moderamen? In Art. 34 onzer kerkenordening worden genoemd: de praeses en de scriba. In de oudste redactie van 1571 (c. III. 2) en 1578 (Art. 35) werd ook nog gesproken van een assessor (bijzitter of helper), die den voorzitter heeft bij te staan. Maar omdat voor elke vergadering geen assessor noodig is, en voor andere vergaderingen het noodig is, dat behalve een helper van den voorzitter ook een helper van den scriba wordt gekozen, heeft de synode van 1581 het woord „assessor” weggelaten. Op een synodale vergadering, die onderscheidene dagen duurt en die vele en gewichtige zaken heeft te behandelen, is een assessor noodig om den praeses bij te staan bij de leiding of om hem in bijzondere omstandigheden te vervangen, en
|84|
daarom zou voor een synodale vergadering zulk een bepaling wel noodig zijn. Doch op een vergadering van de classis, die in den regel maar één dag duurt, waar altoos een vaste praeses is naar toerbeurt, en dus ook een opvolgende praeses, die, wanneer de praeses zelf ontbreekt, zijn plaats inneemt, is een vaste bepaling minder noodig. Een kerkeraad heeft een vasten praeses, en kan de praeses niet tegenwoordig zijn, dan treedt een ouderling, of, indien er meer predikanten zijn, een der anderen in zijne plaats volgens de plaatselijke regeling.
De functies van praeses en scriba moeten door afzonderlijke personen worden verricht. In sommige kerken is het wel eens gewoonte geweest, dat de voorzitter tevens het werk van den scriba verrichtte. Dit werd verdedigd met de opmerking, dat geen enkel lid van den kerkeraad buiten hem in staat was goede notulen te maken. Nu kan het voorkomen bij de aanvankelijke vestiging der gemeente, vooral in een onbeschaafde streek of op het Zendingsterrein, dat een ouderling nog weinig bekwaamheid bezit om het werk van een scriba te doen, en in zulke buitengewone gevallen moet wel van den regel worden afgeweken. Maar zulk een onbekwaamheid mag in eene gevestigde gemeente niet worden verondersteld. En indien het mocht gebeuren, dat er in den kerkeraad niet iemand is, die naar behooren goede notulen kan schrijven, of de correspondentie kan voeren, dan kan de predikant zijn invloed aanwenden, dat een of meer der broeders daartoe nader worden onderricht. Tijdelijk kan het volgen van een onregelmatigen weg worden aangewend om tot den gewonen weg terug te keeren. Wat abnormaal is mag nooit normaal worden geacht. Immers wanneer de voorzitter van een vergadering ook het scribaat waarneemt, is het gevaar van overheersching of eenzijdig opteekenen van het verhandelde aanwezig.
Er moet naast den praeses een scriba zijn. De scriba wordt door de kerkelijke vergadering uit hare leden gekozen. Het is op zichzelf genomen mogelijk, dat een kerkelijke vergadering een vasten secretaris aanstelt, evenals de Haagsche Synode een permanenten secretaris heeft, die geheel voor zijn werk leeft, en die geheel de administratie der synode leidt. Voor een lichaam, dat voortdurend zitting heeft en dienst doet als bestuur der kerk, is zulk een vaste secretaris noodzakelijk, maar dat is niet het geval met een Gereformeerd kerkelijke vergadering, die op gezette tijden als eene vergadering van kerken samenkomt en dan weer uiteengaat. De besluiten van deze vergaderingen worden niet uitgevoerd door het moderamen of een ander lichaam, dat als vast college dienst doet, maar door bepaalde daartoe voor elke zaak aangewezen personen. De werkzaamheden van het moderamen houden op met het eindigen der vergaderingen.
De scriba van den kerkeraad moet lid des kerkeraads zijn. Het is niet
|85|
aanbevelenswaardig om een vasten scriba van den kerkeraad te hebben, die niet ouderling is. De kerkeraad kan wel een of meer personen benoemen, die geen lid van den kerkeraad zijn, om in het beheer of in de administratie der kerk dienst te doen, evenals de kerkeraad benoemt een opzichter over de gebouwen, een koster, enz., maar een scriba, die alle handelingen van den kerkeraad medemaakt, ook de intiemste (ook allerlei tuchtgevallen), en de besluiten des kerkeraads moet formuleeren, dient lid van den kerkeraad te zijn. Er kan geen bezwaar zijn om een ouderling van een deel van het andere werk, dat tot het ambt der ouderlingen behoort, vrij te stellen. Immers hij blijft, ook wanneer hij van een deel van het huisbezoek wordt ontheven, opziener in de vergadering des kerkeraads en bij de bediening des Woords. Ook is het geheel onnoodig, dat een kerkeraad een secretaris, die geen kerkeraadslid is, aanstelt. Onmisbaar is geen mensch. En zoo de aftredende ouderling een zeer bekwaam man is, die de kerkeraad voor het beheer van het archief of voor andere werkzaamheden noode zou missen, zou de kerkeraad hem die bijzondere werkzaamheden, die niet noodzakelijk met het scribaat verbonden zijn, kunnen opdragen. Al heeft dus het werk van een scriba overeenkomst met dat van een of ander publiek college, het is daarmede niet op één lijn te stellen, wijl het een werkzaamheid is in eene kerkelijke vergadering.
De taak van een scriba is „om naarstiglijk op te schrijven ’t gene waardig is opgeteekend te zijn”. Dit opteekenen is noodig, 1º om te weten wat besloten is, en om de besluiten voor het nageslacht te bewaren en 2º om te voorkomen, dat later onnoodig over dezelfde zaak gehandeld wordt. Genotuleerd moet worden wat waardig is opgeteekend te worden. In vele gevallen is het van beteekenis om den gang der discussie op te teekenen, maar een getrouwe vertolking van wat besproken is, is zeer moeilijk. Noodzakelijk is het evenwel, om de besluiten eener vergadering met de gronden, waarop zij rusten, in de acta op te nemen. Wanneer een scriba in staat is om de hoofdmomenten van het debat op te teekenen, zou dit zeer aan te bevelen zijn, omdat op deze wijze de lezers later eenigszins met de vergadering kunnen medeleven. Doch wanneer men meer opteekent dan de besluiten eener vergadering, dient men zeer voorzichtig te zijn. Het heeft in den regel weinig nut mede te deelen wat deze of gene gezegd heeft, en het kan, vooral wanneer er gehandeld wordt over personen, wel eens veel kwaad doen. Indien al wat gesproken wordt stenographisch wordt opgeteekend, en de sprekers de opgeteekende woorden later voor hun rekening genomen hebben, geeft het verslag de objectieve waarheid weder. Veelvuldig echter doet zich het geval voor, wijl de sprekers niet voor de tribune spreken, maar hun gevoelen over eene zaak vertolken, dat de
|86|
leden der vergadering door het debat tot andere gedachten gekomen zijn, en in dit geval heeft zijn vroeger gesproken woord in den regel zijn beteekenis verloren. Bovendien zouden, wanneer alles opgeteekend werd, de acta veel te groot worden, terwijl, wanneer de hoofdzaak weergegeven werd, er licht een verkeerde indruk gevestigd kan worden. Daarom is het wenschelijk, dat men in de acta zich beperke tot hetgeen besloten is. Het komt vooral aan op de besluiten zelf, en op de gronden waarop zij rusten.
De besluiten van eene kerkelijke vergadering worden gewoonlijk met den naam acta, d.i. het volbrachte, de handelingen of daden, aangeduid. Men zou ook het woord decreta of beslissingen kunnen gebruiken, maar dit woord, dat in de pauselijke kerk gebruikt wordt om rechtsbeslissingen van den paus of de concilies aan te duiden, is in de Gereformeerde kerken niet inheemsch. Het woord handelingen heeft een eenigszins breedere beteekenis, en duidt aan alles wat een kerkelijke vergadering verricht, zooals blijkt uit Art. 32 der Dordtsche kerkenordening: „De handelingen aller samenkomsten zullen met aanroeping van den naam Gods aangevangen, en met dankzegging besloten worden.”
Het woord notulen, d.i. aanteekeningen of schriftelijk verslag van hetgeen behandeld is in eene vergadering, kan ook worden gebruikt, maar dit duidt aan niet alleen de opteekening van de besluiten eener vergadering, maar tevens de voornaamste punten uit de discussie. Om die reden is het woord „acta” voor de besluiten eener meerdere kerkelijke vergadering, speciaal voor eene synode, in gebruik genomen.
Het is een goede gewoonte, dat op de vergaderingen van den kerkeraad en van de classis, vóór de werkzaamheden aanvangen, de besluiten der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Op de vergaderingen der synoden evenwel worden de besluiten nog tijdens de zittingen gearresteerd. Dit is noodig, omdat elke kerkelijke vergadering het recht en de bevoegdheid heeft hare eigene besluiten te controleeren en tevens omdat de besluiten terstond na afloop in werking treden, tenzij de vergadering zelve daarover anders heeft besloten.