|1|

Tweede Boek.

Het recht der kerk, zooals het naar Gods Woord moet zijn en in de praktijk wordt geoefend.

 

 

Tweede Afdeeling: De Kerk en hare Regeering.

Hoofdstuk I. De kerkelijke samenkomsten in het algemeen. Het kerkverband.

 

§ 58. De organisatie der kerken is gegroeid.

De kerk heeft behoefte aan leiding en verzorging. Daartoe is vereischt niet alleen de bediening des Woords en der sacramenten, maar zijn ook noodig organen, die in Christus’ naam waken voor de handhaving van orde en tucht. Naar de ordeningen, door de apostelen in ’s Heeren naam gegeven, moeten in elke kerk mannen als opzieners worden gesteld, wier taak het is geestelijk opzicht te houden over de gemeente en haar opbouw te bevorderen. Maar omdat de kerken één zijn in Christus, is het bovendien een levensbelang der kerken, dat een onderling verband wordt onderhouden, opdat de eenheid en de zuiverheid der leer, en het bewaren van de ordeningen des Heeren verzekerd zij. Vooral de Gereformeerden, die voor het kerkelijk leven niet steunen op aardsche machten, maar hunne sterkte zoeken in Christus, hun verhoogden Koning, hebben de behoefte aan een krachtige organisatie recht verstaan, waarbij de vrijheid van den Christenmensch, de zelfstandigheid der plaatselijke kerken en de saamhoorigheid en de samenwerking der kerken onderling tot openbaring komt.

Reeds vóór Calvijn hadden Oecolampadius, Capito e.a. de noodzakelijkheid geleerd van een gemeenteorgaan tot het handhaven van orde

|2|

en tucht in de gemeente, maar hunne pogingen om tot een zuivere kerkinrichting te komen waren niet verwezenlijkt. Zwingli had voor zijne kerken de organisatie voltooid door het invoeren van een synode, samengesteld uit al de predikanten en vertegenwoordigers der regeering, waar ook de leden der gemeente hun bezwaren konden inbrengen. Doch Calvijn is de eerste geweest, die, wat de Schrift leert aangaande kerk, ambt en regeering der kerk, recht heeft ingedacht en in schets gebracht, en aanvankelijk naar dat de gelegenheid des tijds het veroorloofde zijn gedachte heeft gerealiseerd. Hij oordeelde dat volgens de H. Schrift de kerkelijke macht berust bij de kerk zelve, d.w.z. bij de geloovigen, die haar samenstellen. Maar de macht wordt niet uitgeoefend door de gezamenlijke leden der gemeente, maar door de opzieners der gemeente, die in den naam en naar de opdracht van Christus handelen. Calvijn wilde voor het geestelijk opzicht over de gemeente niet alleen predikanten, die voor hun leven dienen, maar ook opzieners, die, uit de leden der gemeente genomen, tijdelijk dienen en met de herders en leeraars waken voor het geestelijk welzijn der gemeente, opzicht en tucht over haar houdende. Zoo kwam te Genève de kerkeraad tot stand. Naast de vergaderingen des kerkeraads werd wel een predikantenvergadering gehouden, maar geen classis of synode. Daarvoor was Genève wel wat klein. Doch wekelijks kwam in Genève een vergadering samen, om, met het oog op de zuiverheid en de eenstemmigheid in de leer, de H. Schrift uit te leggen. In navolging hiervan werd in Emden een coetus georganiseerd, een vergadering van predikanten, die onderzoek moest doen naar het leven van de dienaren des Woords en naar den toestand in de gemeente, terwijl op deze vergadering ook candidaten voor den dienst des Woords werden onderzocht, disputen werden gehouden en besluiten werden genomen over ingebrachte vragen en bezwaren. In de vluchtelingengemeente te Londen werden eveneens sedert 1550 maandelijksche bijeenkomsten der leeraren gehouden, welke coetus in 1570 overging in een maandelijksche vergadering van de predikanten en ouderlingen der Nederlandsche, Fransche en Italiaansche gemeenten, die de beslissing had over zaken, die in een derzelve niet had kunnen worden afgehandeld 1).

In Frankrijk, waar de reformatie zich kon ontwikkelen buiten den belemmerenden invloed der overheid, had men reeds vroeg samenkomsten van predikanten der genabuurde kerken, welke, hoewel zonder afvaardiging, de belangen der kerken behartigden. Spoedig werd echter, door de groote uitbreiding van het kerkelijk leven, behoefte gevoeld aan


1) Werken der Marnix Vereen. I. 105, 127, 132, 135, 184; Von Hoffmann, Das Kirchenverfassungsrecht, S. 64, 126.

|3|

een synodaal verband. Er waren in 1561, volgens een statistiek, opgemaakt op de vergadering der Gereformeerden te Poissy, niet minder dan 2150 gemeenten, voor welker welzijn een synodale organisatie beslist noodig was. Beza verhaalt hiervan 1), dat in 1558 Antoine de Chandieu door de gemeente van Parijs naar de kerk van Poitiers gezonden werd voor een bijzondere aangelegenheid. Hij woonde daar de viering van het avondmaal bij, hetwelk juist in dezen tijd gehouden werd, waaraan niet alleen de gemeente deelnam, maar ook onderscheidene naburige predikanten die zich daar bevonden. Toen na het avondmaal de predikanten vergaderd waren, en met elkander handelden over onderwerpen van leer, tucht en orde, kwam de gedachte op, welk een zegen het zou zijn, wanneer alle Fransche kerken eendrachtig een geloofsbelijdenis en een kerkenorde opstelden, en welk een groot kwaad het voor de kerk zou zijn, en hoeveel verdeeldheid en moeite zou ontstaan, wanneer de kerken niet eendrachtig overeenstemden in een gemeenschappelijke belijdenis en kerkenorde. Deze kleine predikantenconferentie gaf aan Chandieu opdracht, om de kerk van Parijs te verzoeken maatregelen te nemen tot het samenroepen van een synode. In gevolge hiervan zond de gemeente van Parijs een schrijven aan de kerken in Frankrijk om goedkeuring van het plan en om afgevaardigden naar Parijs te zenden. En zoo kwamen temidden van de felle vervolging de afgevaardigden der kerken 26 Mei 1559 samen in Frankrijks hoofdstad, in de voorstad St. Germain, om daar de zaken der Fransche kerken te regelen, en een belijdenis en kerkenorde op te stellen. In de Discipline Ecclesiastique werd de zelfstandigheid der plaatselijke kerk vooropgesteld, terwijl daarna gehandeld wordt over de synodale vergaderingen, in welke de afgevaardigden der plaatselijke kerken bijeenkomen, om het welzijn der gezamenlijke kerken te behartigen. Op deze wijze kon het Independentisme worden voorkomen, en de eenheid der kerken gehandhaafd, zonder in de hiërarchie te vervallen. De Provinciale en de Nationale synoden werden tegelijk ingevoerd, doch de classisregeling kwam eerst tot stand op de synode van Nimes (1572, Art. 11), nadat deze reeds in 1571 door de Nederlandsche kerken op de synode van Emden was vastgesteld.

In de Nederlandsche kerken werd ook van den beginne de behoefte aan de organisatie der kerken verstaan. De gemeenten onder het kruis in de Zuidelijke Nederlanden kwamen van 1563 af herhaaldelijk samen. Zij ontleenden de leidende gedachte aan de kerkelijke ordeningen van Genève en Frankrijk. Nadere uitbreiding kreeg de organisatie in de vluchtelingenkerken in Engeland en in Duitschland, terwijl op het convent van Wezel algemeene regelen voor het kerkelijke leven werden


1) Beza, Histoire Ecclésiastique des églises réformées, Anvers, 1580, I. 49.

|4|

ontworpen. Te Emden (1571) werd echter het kerkverband nader geregeld. Als voornaamste beweegreden voor het houden der synode was in den oproepingsbrief van Marnix aangevoerd, dat de kerkelijke eenheid strekken zou ter eeren Godes almachtich en tot opbouwinge Syner lieve Gemeijnte. In overeenstemming met den oproepingsbrief en de afvaardiging hadden de kerken reeds te voren haar toestemming gegeven tot het vormen van een eenheidsband, en omdat zij hare afgevaardigden hadden gezonden om in overeenstemming met de bedoeling in den oproepingsbrief aangegeven te handelen, waren zij als het ware zelve te Emden bijeen. In verband met deze regeling werden de rechten der plaatselijke kerken met betrekking tot de regeer ing en tucht eenigszins beperkt, en werden maatregelen getroffen, dat de vrijheid van de leden der kerk werd verzekerd, de willekeur besnoeid, de gemeenschap der kerken door het onderzoek der candidaten, door de goedkeuring van de handelingen des kerkeraads in zake de beroeping van en de censuur over de dienaren des Woords werd gewaarborgd, en de belijdenis en de orde der kerken werden gehandhaafd. Deze organisatie werd door de synode van Emden niet opgelegd aan de kerken, maar door de kerken met gemeen accoord goedgevonden. Immers de Gereformeerden waren één in belijdenis, hun eenheid rustte daarop, en al wat op het stuk van de kerkregeering uit Gods Woord was afgeleid was reeds aanvaard. Men was het eens over deze beginselen: Alle macht berust bij de kerken zelve, onder Christus het eenige Hoofd, en wordt uitgeoefend door den kerkeraad. Alle kerken en ook alle dienaren staan gelijk in macht en gezag, en hebben te handelen naar het koningsrecht van den Heere der gemeente. Elke plaatselijke kerk is zelfstandig binnen de grenzen harer bevoegdheid en heeft het recht orde en regel te stellen voor eigen gemeente. Maar omdat de kerken één zijn in Christus, één in belijdenis, en zij geroepen zijn die eenheid naar buiten zooveel mogelijk in praktijk te brengen, hebben zij samen ook de bevoegdheid ordeningen te maken, die, in onderwerping aan Gods Woord en de gemeenschappelijke belijdenis, als regel gelden voor het leven en het welzijn der gezamenlijke kerken. En om die reden had de synode van Emden de bevoegdheid tot het maken van eene algemeene kerkenordening voor de Nederlandsche Gereformeerde kerken, omdat alle kerken aldaar haar macht met het oog op de organische samenwerking hadden samengebracht. En de kerken waren gehouden, omdat zij haar voor zich zelve gemaakt hadden, getrouw naar de eenmaal gestelde orde te leven. En wijl — zooals door Dr F.L. Rutgers 1) terecht is aangetoond — de latere kerkenordeningen in substantie dezelfde zijn als die van Emden, en wij dus nog dezelfde


1) Dr Rutgers, De geldigheid van de oude Kerkenordeningen, blz. 17 v.v.

|5|

kerkenordening, doch naar de behoeften van latere tijden met gemeen goedvinden gewijzigd, bezitten, bindt de vigeerende kerkenordening alle kerken, die haar hebben aanvaard. Dit viel de Gereformeerden daarom gemakkelijk, omdat deze regeling van dien aard was, dat zij, naar de overtuiging van allen, die haar opstelden, was naar eisch van Gods Woord en de Belijdenis, en dienstig tot bevordering van het welzijn van de kerken en van hare leden.


Bouwman, H. (1934)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 29