§ 69. De vergadering van den kerkeraad.

Hoe vaak moet de kerkeraad vergaderen? De synode van Emden (1571, Art. 6) bepaalde, dat de samenkomsten van den kerkeraad „ten weynichsten alle weecken eenmael ghehouden sullen worden”. Deze bepaling bleef in de latere redacties der kerkenordening staan. Toch bleek het, dat zij vooral voor kleine gemeenten al te bindend was. In vele kerken is het voldoende om de twee of vier weken te vergaderen. Lang niet altijd is er elke week zoo veel belangrijks, dat een kerkeraadsvergadering noodig is. Om die reden heeft de synode van 1905 in dit artikel gevoegd de woorden: „althans in grootere gemeenten.”

Op ééne zaak moeten wij in dit verband de aandacht vestigen. In vele

|119|

kleinere gemeenten worden soms des Zondags na den dienst wel eens enkele zaken van dringend belang besproken, afspraken gemaakt voor het huisbezoek, gehandeld over ingekomen attestatiën, zonder dat eene formeele kerkeraadsvergadering gehouden wordt. Nu kan dit wel eens noodig zijn. Evenwel behoort men in dezen voorzichtig te zijn. Licht kunnen bij deze onderlinge gesprekken wel eens overhaaste beslissingen genomen worden, die later blijken verkeerd geweest te zijn. Daarom is het goed, dat de kerkeraad op vaste tijden vergadert, en den tijd van de eene tot de andere vergadering niet al te veel rekke. Het gevolg van het weinig houden der kerkeraadsvergaderingen zou kunnen zijn, dat er te veel zaken op eene vergadering aan de orde zijn, dat de zaken al te haastig worden afgedaan, en dat er voor eene rustige bespreking van den toestand der gemeente en van de bijzondere personen te weinig tijd overblijft. Om die reden, al kan eene generale kerkenordening niet alles bindend voorschrijven, en moet zij veel aan de practijk overlaten, is het toch wenschelijk, dat de kerken zich zooveel mogelijk houden aan den regel.

De samenroeping der kerkeraadsvergadering dient te geschieden naar den regel, door den kerkeraad zelf bepaald. Het is noodig, dat de tijd en de plaats voor de vergadering bekend is, opdat alle leden kunnen komen en deelnemen aan de handelingen des kerkeraads. De praeses, die aangewezen is om een volgende vergadering samen te roepen, kan ook een buitengewone of eene spoedvergadering uitschrijven. Alle leden des kerkeraads moeten op behoorlijke wijze hiervan verwittigd worden. Wanneer, zoo sprak reeds de synode van 1581 (vr. 85), niet alle leden van den kerkeraad wettig zijn opgeroepen, is zulk eene vergadering niet wettig. Maar wanneer alle leden wel wettig zijn opgeroepen, maar zij niet allen konden komen, dan hebben de besluiten van zulk een buitengewone vergadering bindende kracht.

Hoevele leden moeten aanwezig zijn, opdat een kerkeraadsvergadering wettige besluiten kan nemen? In het Algemeen Reglement voor de Hervormde kerk (Art. 9) is bepaald, dat geen kerkelijke besturen eenig besluit in bestuurszaken, noch eenige beslissing in zake van kerkelijk geschil, noch eenige uitspraak in zake van tucht mogen doen, dan in tegenwoordigheid van minstens twee derde der leden, waarin het bestaan moet. Zulk een bepaling zou goed kunnen zijn voor eene meerdere vergadering, maar is in elk geval niet gepast voor een kerkeraadsvergadering. Zij zou licht tot storing van de werkzaamheden aanleiding kunnen geven. Bij een kerkeraad van vijf leden, bestaande uit twee ouderlingen, twee diakenen en den predikant zouden er minstens 4 leden moeten aanwezig zijn om een wettig besluit te kunnen nemen. Dringende zaken zouden niet kunnen behandeld worden. Daarom is het wenschelijk

|120|

en ook meer in overeenstemming met de gewone orde, dat een kerkeraad geen besluiten neemt, dan wanneer de meerderheid der leden aanwezig is. Is de meerderheid niet aanwezig, dan worde de vergadering voor het nemen van gewichtige besluiten verdaagd. Is op eene volgende, wettig uitgeschrevene, vergadering geen meerderheid aanwezig, dan kan de vergadering doorgaan met de behandeling van de noodige zaken.

De leiding der vergaderingen is in handen van den predikant of naar toerbeurt bij een der predikanten. Reeds de Waalsche Synode van Antwerpen bepaalde in Art. 3: „De dienaren zullen naar toerbeurt in de consistorie presideeren, opdat niemand zich verheffe boven zijn mededienaar.” In 1574 1) werd dit ook in de Nederlandsche kerkenordening opgenomen en sedert bleef dit de regel. Aan dezen regel ligt dit beginsel ten grondslag, dat alle dienaren gelijk in rechten zijn. Het Roomsche kerkrecht kent geen kerkeraad. Daar is de priester de leidsman der parochiekerk, die geheel de kerkelijke bediening, de zielszorg en de verzorging der armen in zijn hand heeft. Ook bij de Lutherschen is het ambt der ouderlingen niet tot ontwikkeling gekomen, en is de leiding van den godsdienst, de zielszorg en de oefening in handen van den pastor. Bovendien is er onder de predikanten een onderscheid tusschen hooger en lager, naar rang of leeftijd. Ditzelfde is het geval in sommige Gereformeerde kerken, o.a. in Engeland, Hongarije, Duitschland en elders. In de zestiende eeuw had in Emden en ook in de vluchtelingengemeente te Londen onder invloed der overheid een superintendent de leiding der kerk. De Nederlandsche Gereformeerden, die de beginselen van Calvijn ook in de kerkregeering volgden, wilden van zulk een hiërarchisch beginsel niets weten, en stelden in de orde der kerken vast, dat onder de predikanten gelijkheid zal zijn, en dat, wanneer in eene kerk meerdere predikanten waren, deze bij beurte de vergaderingen des kerkeraads zouden presideeren. Zij erkenden wel, dat er verschil in gaven en bekwaamheid was. Maar wanneer men alleen naar de bekwaamheid zou oordeelen, dan zou de beste redenaar altijd moeten prediken, de beste paedagoog altijd moeten catechiseeren, de beste vermaner en vertrooster altijd de zielszorg moeten uitoefenen, en dan zou men niet alleen in een willekeurig subjectivisme vervallen, maar ook moeten komen tot een hiërarchie. En juist omdat men zich hiertegen in acht wilde nemen, werd in de kerkenordening de regel gesteld, dat zoo er in eene kerk meerdere dienaren zijn, deze bij beurte zullen „presideeren, en de actie regeeren.” De leden des kerkeraads handelen tezamen over de zaken, die aan de orde gesteld worden. De president regeert de actie, d.w.z. hij geeft leiding aan de handeling.


1) 16 Juni, punt 4.

|121|

Als leidsman des kerkeraads staat de praeses niet boven de vergadering. Hij is niet de vertegenwoordiger van het centrale gezag in de kerken, evenals een burgemeester, door de Hooge Regeering benoemd, de vertegenwoordiger is van de Koningin. De predikant is een broeder onder de broederen. Maar wijl hij is een bestudeerd man, onderwezen en geëxamineerd in de theologie, en in den regel het meest van de kerkeraadsleden onderlegd in het kerkrecht, en aangesteld tot herder en leeraar der gemeente, is hij naar de orde der kerken aangewezen als de leidsman der kerkeraadsvergadering. Als leidsman mag hij niet heerschen, zijn gevoelen niet opdringen aan de vergadering. Zijn werk is voorstellen wat aan de orde is, de voorgestelde zaak toelichten of doen toelichten, de bespreking leiden, zorgen voor de orde, enz. Goede leiding heeft ook eene opvoedende zijde, en moet mede daartoe dienen, dat de leden der vergadering bewust kunnen beoordeelen, wat behandeld en besloten wordt, en zij als mannen Gods al meer tot alle goed werk worden toebereid.

Wanneer de kerkeraadsvergadering gesloten is, is er geen praeses meer. Maar de daartoe aangewezen praeses heeft het recht en de roeping de volgende vergadering, ook een buitengewone, samen te roepen.

Is de kerkeraadsvergadering een beslotene of een openbare vergadering? Veelvuldig is de gedachte uitgesproken, dat de kerkeraadsvergadering in den regel voor de leden der gemeente toegankelijk is, en dat deze tegenwoordig behooren te zijn bij de beraadslagingen en de besluiten des kerkeraads. Deze gedachte berust evenwel op misverstand. Immers de regeering der kerk berust niet bij de hoeveelheid van de leden der gemeente als zoodanig, maar bij de vertegenwoordiging der gemeente. De gemeente heeft naar de opvatting der Gereformeerden wel het recht om de regeering der kerk te controleeren, maar de regeering zelve is in handen van de dienaren des Woords met degenen, die uit de gemeente als medeleidslieden der gemeente daartoe verkozen zijn, namelijk de ouderlingen.

Wel is het naar den regel in de Gereformeerde kerken, dat in alle gewichtige aangelegenheden der kerk, in zaken over de verkiezing der ambtsdragers, in de excommunicatie der leden, bij de toelating tot het avondmaal, enz. de kerkeraad aan de gemeente kennis geeft van zijne besluiten, en deze eerst dan uitvoert, nadat de gemeente in de gelegenheid geweest is deze besluiten goed te keuren of hare bezwaren in te brengen. Doch de eindbeslissing in alle zaken der regeering berust bij den kerkeraad. Daarom moet ook de kerkeraad zelf beslissen of de behandeling van de zaken al of niet in tegenwoordigheid van de gemeenteleden kan geschieden.

|122|

Op de gewone kerkeraadsvergaderingen kunnen ook leden der gemeente toegelaten worden om iets te vragen en mede te deelen, of iets met den kerkeraad te bespreken. De kerkeraad behoort hiervoor steeds de gelegenheid te geven. Daarom moet ook de tijd en de plaats der vergadering bij de gemeente bekend zijn. Maar overigens is het niet wel mogelijk, dat leden der gemeente bij de gewone werkzaamheden des kerkeraads tegenwoordig zijn. De aard van het werk der vergadering brengt dit mede. Een groot deel der vergadering wordt gevuld met zaken van intiemen aard, met het verslag van het huisbezoek, met bespreking van den toestand der gemeente en hare leden, met gevallen van tucht. De bespreking dezer zaken is uitteraard van vertrouwelijken aard, en kan niet geschieden in tegenwoordigheid van de leden der gemeente, die niet tot het gewichtige ambt der regeering geroepen zijn. De kerkeraad, als de vertegenwoordiging der gemeente, geroepen om in Gods naam de gemeente te weiden en te verzorgen, moet het vertrouwen der gemeente zóó bezitten, en zich zoo waardig maken, dat, wanneer de kerkeraad zijne besluiten der gemeente bekend maakt, deze stilzwijgend of met uitgesproken bewoordingen ze goedkeurt.

Behalve de gewone vergaderingen des kerkeraads kunnen ook gehouden worden vergaderingen des kerkeraads met de gemeente. Zulke vergaderingen worden gehouden bij gelegenheid van de verkiezing van ambtsdragers, waartoe de gemeenteleden opgeroepen worden om mede te werken met den kerkeraad. En voorts kan de kerkeraad de gemeenteleden samenroepen, om gewichtige zaken, hetzij van stoffelijken of van geestelijken aard, met hen te bespreken. Zulk een gemeentevergadering kan alleen door den kerkeraad als het bestuur der gemeente worden samengeroepen. Het ligt voor de hand, dat op deze vergadering de kerkeraad zijn kwaliteit of zijn karakter niet verliest. De gemeentevergadering mag niet op eigen initiatief vergaderen, en daartoe een eigen bestuur kiezen. Dat zou een revolutionaire handeling zijn. Zelfs de Independenten, die de ambten loochenen, en alleen predikanten en ouderlingen wilden hebben als de uitvoerders van den wil der gemeente, hebben nooit geleerd, dat in hunne gemeentevergaderingen de predikanten en de ouderlingen niet als zoodanig hadden op te treden. Een gemeentevergadering is een vergadering van den kerkeraad met de gemeenteleden waarin de kerkeraad de leiding heeft, en bepaalde zaken met de gemeente bespreekt, en waarna de kerkeraad, rekening houdend met het oordeel der gemeente, zelfstandig eene beslissing neemt.

Iets anders is het, wanneer een aantal gemeenteleden wil samenkomen als een soort „gezelschap van vrienden”. Maar dit is geen gemeentevergadering. Particulier kunnen gemeenteleden, evengoed als andere menschen, wel samenkomen ter bespreking van bepaalde zaken.

|123|

Maar gemeentelijke samenkomsten, voor kerkelijke verkiezingen en voor het bespreken van kerkelijke belangen volgens oproeping van den kerkeraad, staan uit den aard der zaak onder leiding van den kerkeraad. En deze mag zelfs niet toelaten, dat zaken van tucht of kerkregeering op zulke samenkomsten beslist worden. Immers voor zulke zaken, die tot de regeering der kerk in engeren zin behooren, is en blijft de kerkeraad zelf het handelende en verantwoordelijk lichaam 1).

De vraag rijst onwillekeurig: Is de kerkeraad verplicht om de leden der gemeente, niet-leden des kerkeraads, inlichtingen te geven over kerkeraadsbesluiten? Op deze vraag kan geantwoord worden: Eene verplichting bestaat in dezen niet. Er kunnen zelfs gevallen voorkomen, waarin een kerkeraad om onderscheidene redenen verplicht is, dergelijke inlichtingen te weigeren, maar er kunnen zich ook gevallen voordoen, waarin er geen bezwaar is, ruimschoots inlichtingen te geven. Het is wenschelijk, dat op eene gemeentevergadering alleen die zaken behandeld worden, waarvoor deze vergadering is samengeroepen. Hebben leden der gemeente bijzondere vragen of bezwaren, die de voorzitter niet gemakkelijk, zonder het vertrouwen te schenden, kan beantwoorden, dan is het noodig deze vragen of bezwaren op de bijzondere vergadering des kerkeraads te brengen, en de kerkeraad kan, hetzij in tegenwoordigheid der vragers of bezwaarden, hetzij later per brief, daarop naar bevind van zaken antwoorden.

Het recht van vragen te doen of bezwaren in te brengen mag aan de leden der gemeente nimmer worden betwist. Maar dan in den ordentelijken weg, door zich te vervoegen op de vergadering des kerkeraads, of, zoo zij geen bevrediging bij den kerkeraad ontvangen, kunnen zij zich langs den kerkelijke weg beroepen op de classisvergadering. Vrij mag het lid der gemeente zijn oordeel uitspreken over handelingen van den kerkeraad. Een hiërarchisch ingerichte kerk moge dit betwisten, maar niet alzoo eene Gereformeerde kerk. Zelfs moeten wij zeggen, dat naar Gereformeerd kerkrecht ieder gemeentelid steeds geroepen wordt daarover te oordeelen. Natuurlijk in onderworpenheid aan het Woord Gods en de orde der kerken. Ditzelfde geldt ook voor de kritiek op den Dienaar des Woords. Wanneer een lid bezwaar heeft tegen de prediking, mag hij, wijl deze publiek is uitgesproken, zich met zijn bezwaar wenden tot den kerkeraad.

Wel moet daarbij als norm gelden, dat de bezwaarde handele in den geest der liefde. Uit een formeel oogpunt beschouwd mag een kerkeraad een bij hem ingekomen klacht niet afwijzen. Dit zou trouwens ook niets goeds uitwerken, maar veeleer het tegendeel bevorderen. Vrij en


1) Rutgers, Adviezen I. 275.

|124|

open handele de kerkeraad met de leden der gemeente, maar indien het bezwaar blijkt ongegrond te zijn, en de bezwaarde eigenwillig volhoudt, dan moet de kerkeraad den klager naar Gods Woord vermanen. Dit is juist het heerlijke van de Gereformeerde belijdenis, dat zij verklaart voor de ambtsdragers en voor de leden zich te gedragen naar den regel van Gods Woord. Christus is de Koning der kerk en Hem moeten zoowel de ambtsdragers als de gewone leden dienen.


Bouwman, H. (1934)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 37