§ 90. De bedienaar van het avondmaal.

Het avondmaal is een maaltijd, door Christus ingesteld om het geloof der zijnen te versterken (Matth. 26: 26-29; Marc. 14: 22-25; Luc. 22: 14-20; 1 Cor. 11: 23-26). De bedienaar van het avondmaal is Christus, die door zijne dienstknechten, door mannen aan wie de bediening des Woords is toebetrouwd, de teekenen van zijn verbroken lichaam en vergoten bloed laat uitreiken. Christus heeft de bediening des Woords en der sacramenten aan dezelfde personen opgedragen (1 Cor. 4: 1; Matth. 28: 19), gelijk ook de Nederlandsche Geloofsbelijdenis spreekt (Art. 30): „dat er dienaars of herders moeten zijn om Gods Woord te prediken en de sacramenten te bedienen”, en de Wezelsche Artikelen (c. VI. 1) zeggen: „Daar de sacramenten met de bediening des Woords door een onlosmakelijken band zijn verbonden, zoo betwijfelt niemand, dat zij tot het ambt der dienaren behooren.” Wat van het priesterschap des O. Testaments geldt — „Niemand neemt zich zelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aaron” (Hebr. 5: 4) — is ook van toepassing op de dienaren des N. Testaments (Rom. 10: 15). Opdat het alles in de gemeente met orde toega, en niemand optrede als bedienaar des Woords en der sacramenten, dan van wien kan worden verwacht, dat hij tot opbouw der gemeente kan werkzaam zijn, is de roeping door de gemeente noodig. En wijl de bediening der sleutelen des hemelryks in het bijzonder aan de bedienaren des Woords is toebetrouwd, zoo volgt daaruit, dat de gevoelens der Enthousiasten, Socinianen, Kwakers, Darbisten en anderen, die de ambten in de kerk niet erkennen, en aan broeders, die niet geroepen zijn tot het ambt, vergunnen het avondmaal te bedienen, in strijd zijn met Gods Woord 1).

 

a. Voetius stelt hierbij de vraag: Mag iemand wel het avondmaal vragen van een dienaar, die kettersch is of die slecht leeft? Hij antwoordt hierop terecht ontkennend. Want al is het waar, dat de rechte bediening van het sacrament niet afhangt van de waardigheid van den persoon des dienaars, maar van de wettigheid van zijne zending, de


1) Gerhardi Loci Theologici, ed. Lipsiae, 1885, IV. 160; Voetii, Pol. Eccl. I. 746-750; B. de Moor, Comm. V. 638.

|408|

kerk mag een ongeloovigen of een ketterschen predikant niet in den dienst doen blijven. Laat de kerk de ketterij doorgaan, voert zij leervrijheid in, oefent zij geen tucht, dan wijkt zij af van de ordinantiën des Heeren. Zij moet, als zij niet handelend kan optreden, zich afscheiden van de afgodendienaars en ongeloovigen. En dewijl in het avondmaal de gemeenschap met Christus en met zijne gemeente betuigd wordt, kunnen de geloovigen aan het avondmaal geen gemeenschap oefenen met ongeloovigen. Dit wil niet zeggen, dat ieder lid bij elk avondmaal moet vragen: Wijkt de dienaar ook ergens in af? Indien de kerk de zuivere leer handhaaft, dan onderwerpe zich het lid der gemeente, als hij in ondergeschikte punten anders denkt dan de dienaar.

b. Op de vraag, of in geval van nood een gewoon lid der gemeente het avondmaal mag bedienen, moet ontkennend worden geantwoord. Immers het sacrament behoort tot den kerkedienst, en in den kerkedienst mag niemand optreden dan die daarvoor geroepen is. In het gewone kerkelijke leven is een dienaar van een andere kerk te verkrijgen voor de bediening van het sacrament. En mocht het geval zich voordoen, dat er in dagen van vervolging, of in een eenzame streek een gemeente was, die geen dienaar kon bekomen voor de bediening van het sacrament, dan zou zij onder het afsmeeken van ’s Heeren zegen een uit eigen kring daarvoor kunnen aanwijzen. Doch dit is in onzen tijd bijna ondenkbaar. Zou dan een privaat persoon aan stervenden niet het avondmaal mogen bedienen? Ook dit is niet geoorloofd, omdat hiervoor geen enkele grond in de Schrift is aan te wijzen. Voorts is het avondmaal wel ingesteld tot sterking van het geloof, maar dan in het verband met de gemeente, en moet dus in de vergadering der gemeente bediend. Een stervende kan in doodsnood behoefte hebben aan sterking des geloofs, om zich op te richten en getroost te worden door de beloften des evangelies, maar daartoe kan leiding en vertroosting geboden worden door het Woord Gods. Ook hangt het geloof en de troost niet aan het sacrament, zooals Rome leert, maar aan de genade Gods, die daarvoor wel middelen gebruikt, doch niet gebonden is aan het sacrament.

c. Kan een kerkedienaar ook zichzelf het avondmaal bedienen? In de zestiende eeuw waren er vele kerken, Luthersche en Gereformeerde, die dit ontkenden en die leerden, dat bij het avondmaal twee dienaren moesten tegenwoordig zijn. Pelargus, Luthersch hoogleeraar in de theologie te Frankfort, bracht tegen de reformatie in gereformeerden zin in Brandenburg tegen Salomo Fink, den Gereformeerden hofprediker van den keurvorst Sigismund te Berlijn in 1612 bezwaren in, en leerde o.a. dat bij het avondmaal twee personen noodig waren, een die bedient en een die ontvangt, en dat het hiermede en met de instelling van Christus meer in overeenstemming is, indien hij van een ander dan van

|409|

zichzelven het sacrament ontvangt, terwijl het in de oude kerk niet gebruikelijk was dat iemand zich zelven brood en wijn aanbood. Maar terecht zegt J. Gerhard 1), dat er volstrekt geen bezwaar is dat de dienaar zich zelf het sacrament des avondmaals aanbiedt, want ten eerste treedt hij op in de plaats van Christus, wanneer hij de avondmaalswoorden uitspreekt en de uiterlijke symbolen ten gebruike van het avondmaal wijdt; terwijl hij vervolgens na de consecratie der symbolen de plaats van het lid der gemeente, die communiceert, inneemt. Er moge uit een formeel oogpunt iets voor te zeggen zijn, dat, zooals in de „vrije kerk” in Zwitserland plaats vindt, er in den regel twee predikanten bij het avondmaal tegenwoordig zijn, en dat de een het avondmaal uit de hand van den ander ontvangt, maar dit is niet noodig en practisch ook niet altoos mogelijk, en daarom ook in verreweg de meeste kerken niet in zwang gekomen. Christus was bij de instelling de eenige bedienaar, die zich zelf bediende van de teekenen des verbonds, en daarom mag de bedienaar van het sacrament Christus hierin navolgen.

d. Is het geoorloofd, dat het avondmaal bediend wordt door een dienaar, die zelf niet communiceert? Indien iemand bestendig, of gewoonlijk of meestal niet zou communiceeren, dan had hij òf niet tot den heiligen dienst moeten ingeleid zijn, òf, indien hij verkeerdelijk daarin zou bevorderd zijn, zou hij daarin niet mogen worden getolereerd. Want iemand, die ongehoorzaam en ontrouw is in het gebruiken van het avondmaal, kan geen voorganger zijn in de bediening van Woord en sacrament. Ook is het niet gewenscht, dat hij, hoewel zelf niet staande onder de kerkelijke vermaning en tucht, zoo hij in moeilijkheden met den kerkeraad of de gemeente gewikkeld is of wanneer er mede door toedoen van den predikant tweedracht heerscht in de gemeente, en hij niet met allen ernst getracht heeft de zwarigheden uit den weg te ruimen, het avondmaal bedient. Indien de dienaar zelf zonder schuld is, maar er een geest van scheuring en verzet tegen den dienaar aanwezig is, dan is het aan te bevelen, dat hij zelf zich van de bediening in eigen gemeente onthoudt, dat de kerkeraad de bediening des avondmaals in zulk een bepaald geval aan een ander predikant opdraagt, en dat de betrokken dienaar in een andere gemeente het avondmaal ontvangt. Doch indien hij in een bepaald geval van geestelijke aanvechting of grooten zielestrijd zich meent te moeten onthouden, dan zou het, hoewel het aan te bevelen zou zijn, dat een ander predikant in zijne plaats het H. Avondmaal bediende, wanneer de noodzakelijkheid des avondmaals drong, voor een enkele keer kunnen getolereerd worden. Maar als regel behoort gehandhaafd te worden, dat de bedienaar van het avondmaal


1) Loci communes V, c. 4.

|410|

zelf mede communiceert 1). De eenheid en de gemeenschap des geloofs eischt dit. Dat wil niet zeggen dat hij, als hij tweemaal op één Zondag of op twee Zondagen achtereen het avondmaal bedient, ook tweemaal moet meedoen aan het gebruiken der sacramenten. Hij zou dit kunnen en mogen doen, maar hij kan die onderscheiden bedieningen beschouwen als eene splitsing terwille van de practijk.

e. Welk is het werk van de ouderlingen en diakenen bij de viering van het avondmaal? In de dagen der apostelen waren de diakenen helpers bij de liefdesmaaltijden en bij het avondmaal; en dit werd aanleiding dat de diakenen hoe langer hoe meer helpers werden bij de godsdienstoefening. Volgens Justinus 2) leefde in de oude kerk het gebruik, dat de diakenen aan alle communicanten het gewijde brood en den wijn aanboden. Later veranderde dit in zoover, dat de bisschop of presbyter zelf het heilige brood en de diaken slechts de beker toereikte, gelijk ook de Apostolische Constitutiones 3) dit verordenden. In sommige streken, vooral in de dagen der vervolging onder Diocletianus, veroorloofden de diakenen, wanneer er geen bisschoppen of presbyters waren, zich de vrijheid het avondmaal uit te deelen. Dit werd op de synode van Arles 4) en van Nicaea 5) verboden. Voorts werd bepaald, dat de diakenen wel de eucharistie mochten uitdeelen aan de gemeente, maar zelf moesten zij de teekenen van het avondmaal ontvangen van de bisschoppen of van de presbyters, en eerst na hen het sacrament gebruiken 6).

In de Roomsche kerk is de priester zoowel bij het avondmaal als bij den doop de bedienaar. Alle niet in een bepaalde parochie aangestelde priesters zijn daartoe alleen gerechtigd, wanneer zij daartoe een bijzondere algemeene opdracht hebben ontvangen. Verder hebben de monniken-orden het privilegie, in hunne kloosterkerken de eucharistie aan ieder geloovige door den daar dienstdoenden priester te laten bedienen. In gevallen van dringenden nood, b.v. in doodsgevaar, is zulk een goedkeuring niet noodig 7). In de kerken der Reformatie is de bedienaar des Woords alleen gerechtigd het avondmaal te bedienen. De evangelist, de oefenaar, de ouderling, de diaken of wie ook kerkelijke hulpdienst verricht, kan noch mag het sacrament bedienen. Dit blijft alleen voorbehouden aan het ambt van den herder en leeraar. Zelfs in tijden van nood kan de bediening niet aan onbevoegden worden overgelaten. Het


1) Acta Nat. Syn. 1581, p. vr. 82; Smetius, Syn. Ordonn., bl. 116.
2) Apol. I. 65, 67.
3) Lib. VIII, c. 13.
4) 314, c. 15.
5) Cap. XVIII.
6) Hefele, Conc. Gesch. I. 425; H. Achelis, Das Christentum in den ersten drei Jahrhunderten II. 24.
7) Hinschius, Das Kirchenrecht IV. 65.

|411|

kan alleen bediend worden door iemand, die door Christus daartoe gelast werd. Ouderlingen en diakenen kunnen den dienaar bij de bediening in het toezicht en in het aanreiken en reinigen van schalen en bekers behulpzaam zijn. In vele kerken is het de gewoonte, dat bij de toegangen tot de tafel en aan het einde van dé tafel ouderlingen plaats nemen voor het toezicht en de orde, terwijl eenige diakenen dienst doen bij het vullen en reinigen der bekers, en bij het aanreiken van schalen en bekers. In andere kerken reikt de bedienaar het brood en den wijn aan de afzonderlijke communicanten of deelt hij zelf het brood uit en laat hij de bekers rondgaan. In sommige kerken, waar de gemeente niet aanzit aan de tafel, blijft de bedienaar staan aan de tafel waar het brood gebroken en de wijn in de bekers geschonken wordt, terwijl de ouderlingen of de diakenen met het brood en den beker rondgaan. Het dienen der diakenen is wel eens in verband gebracht met het bedienen der tafelen in Hand. 6. Doch ten onrechte. Het staat er alleen mede in een ver verwijderd verband, in zoover het in den apostolischen tijd een en dezelfde tafel was, waaraan de liefdemaaltijden gehouden werden en waarop ook de liefdegaven werden neergelegd.

Het is dan ook niet noodig, dat de predikant aan alle communicanten persoonlijk de elementen toedient. In de Gereformeerde Kerken is daarover nooit een kerkrechtelijke uitspraak gegeven. In de Zwitsersche en de Hongaarsche kerken geschiedt het zóó, dat alle leden circuleeren voor den predikant, die achter een kleine tafel staat of in eene rotonde, door een ronde tafel omgeven. Voordeelen van dit gebruik zijn, dat het avondmaal niet zoo lang duurt, dat de viering niet in vele onderdeelen behoeft gesplitst, dat de eenheid beter uitkomt en dat de predikant voor ieder een voor hem passend woord kan spreken. Tegen dit gebruik is aan te voeren, dat de idee van het gemeenschappelijk aanzitten aan den disch des verbonds wordt geschaad. Men kan wel niet zeggen, dat het aanzitten aan den disch voor de viering des avondmaals volstrekt noodig is, maar wel dat het zich als de meest gewijde vorm van de bediening des avondmaals, overeenkomstig de instelling, aanbeveelt.


Bouwman, H. (1934)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 62