§ 75. De provinciale synode.

De synoden worden onderscheiden in provinciale of particuliere en Generale of Nationale synoden. Over beide zullen wij afzonderlijk handelen.

De particuliere synode is, in overeenstemming met het karakter van eene meerdere vergadering, eene vergadering van onderscheidene genabuurde classen. Reeds te Emden werd besloten (c. II, art. 7): „Uit elke classis zullen gezonden worden twee dienaars, met zooveel ouderlingen of diakenen, of immers een dienaar met een ouderling of diaken.” Wijl de grenzen van de particuliere synoden meestal samenvielen met de provinciale grenzen, sprak men veelal van provinciale synoden.

|192|

Behalve in Holland kwamen die „particuliere” ressorten ongeveer overeen met het gebied der provinciën. Vandaar dat bijna altoos gesproken werd van de provinciale synode, wanneer de tusschenvergadering tusschen de classis en de Generale Synode bedoeld werd. En ook in Holland kon zonder vrees voor misverstand deze naam gebruikt worden, omdat de twee particuliere synoden, daar gebruikelijk, overeenkwamen met de politieke verdeeling. Als uitzondering was door de Nationale synode van Middelburg in 1581 toegestaan, dat de synoden Particulier van eene provincie extraordinair mogen samenkomen „om vande ghemeene saken der Prouincie met elcanderen te spreken, zonder preiudicie vande Ordinaire ’t samencomsten” 1). In Drenthe (dat volgens de kerkelijke indeeling der synoden van 1578 en 1581 als een afzonderlijke classis bij Overijsel gerekend werd, maar dat later, sedert 1598, nauw aan Groningen werd verbonden) 2) werd een tijdlang gesproken van een classis generalis, voordat de Drentsche kerken verwaardigd werden, in 1608, om een eigen provinciale synode te hebben.

Omdat de kerkelijke en de politieke grenzen ongeveer samenvielen, werden de namen particuliere en provinciale synode beide en soms door elkander gebruikt. De Synopsis 3) gebruikt de benaming provinciale synode als de vergadering der kerken eener geheele provincie. Ook Voetius 4) noemt de particuliere synoden met den naam provinciale, terwijl B. de Moor 5) zoozeer toegeeft aan de gewone wijze van spreken, dat hij de twee particuliere synoden van Holland noemt provinciale synoden. De practijk van het kerkelijke leven drong aan deze vergade­ring als van zelf den provincialen stempel op, zooals de considerans voor de verdeeling der Geldersche kerken luidt 6): „dat gelijck die provincie Gelderlandt in vier theilen bestaet, alsoo oock in vier classen die kirchen gedeilt werden.” De kerkenordeningen spreken evenwel sedert 1578 steeds van particuliere synoden, gelijk dan ook Art. 47 der Dordtsche kerkenordening van 1618/19 luidt: „Alle jaren (ten ware dat de nood eenen korteren tijd vereischte) zullen eenige, zooveel mogelijk tot dezelfde provincie behoorende, genabuurde classen samenkomen, tot welke particuliere synode uit iedere classis twee dienaars en twee ouderlingen afgevaardigd zullen worden.”

Leden eener particuliere synode zijn dus de classes, of de afgevaardigden van de classes. Daarom beginnen de werkzaamheden op de synode


1) Acta, ed. Rutgers, bl. 452.
2) Reitsma en Van Veen, VIII, bl. V.
3) ed. Bavinck, bl. 592.
4) Pol. Eccl. III. 193.
5) Comm. VI. 441.
6) Reitsma en Van Veen, Acta IV, bl. 12.

|193|

met het onderzoeken der geloofsbrieven. In bijzondere gevallen, zooals dit met de afgevaardigden der classis Walcheren het geval was, legden de afgevaardigden op de Provinciale synode van Dordrecht (1574) een algemeenen lastbrief over van de classis, en velen daarnaast ook nog een geloofsbrief van eigen kerk 1). Algemeen werd en wordt nog erkend, dat leden der particuliere synode zijn de classes, maar wel was er hier en daar verschil over de vraag: welke personen moeten worden afgevaardigd naar de synode. Als regel gold, dat een gelijk aantal predikanten en ouderlingen werd afgevaardigd.

In Friesland had men een bijzonderen regel voor de afvaardiging. De zes classes zonden als afgevaardigden ieder twee predikanten en twee ouderlingen. Voorts hadden vrijen toegang alle predikanten, en, na bekomen verlof, lidmaten en liefhebbers der Gereformeerde religie. Beslissende stem hadden alleen de afgevaardigden der classes; de commissarissen-politiek, die ten getale van twee ook tegenwoordig waren, hadden het recht van veto. De niet afgevaardigde predikanten mochten op eigen kosten en alleen met adviseerende stem ter synode verschijnen. De praeses moest de stemmen dier adviseerende predikanten „pondereeren en niet numereeren, opdat de meeste stemmen de besten niet overwinnen, en de deputaten naar het besluit der nationale synoden hun authoriteit behouden.”

In de dagen der republiek was het vergaderen eener synode een gewichtig feit. Daar de reisgelegenheid in die dagen primitief was en de synode in den regel meer dan een dag, soms vier à vijf dagen duurde, was het reizen ter synode een gebeurtenis. Voor de onkosten, die de leden moesten maken, werd hun een bepaald bedrag door de Staten toegekend. Naar oud gebruik namen de leden hun intrek bij de notabele leden der kerk, waarvoor de pastores loci de noodige maatregelen moesten nemen. Op den dag van de opening der synode begaven zich de afgevaardigden, gewoonlijk gevolgd door eene breede schare nieuwsgierigen, onder klokgelui naar de hoofdkerk, waar zij door den oudsten pastor loci met een toespraak werden verwelkomd, en waar de vergadering met gebed werd geopend. Daarna namen de werkzaamheden een aanvang. Elke zitting werd aangekondigd door „het trekken der klok.” Van het behandelde werd door den scriba aanteekening gehouden, die het opgeteekende in de volgende zitting voorlas ter vaststelling.

Het aantal classes was in de verschillende provinciën nog al varieerend. Gelderland had 9 classes, 6 provinciale classes en 3 Generaliteitsclasses, die aan de Geldersche synode toegevoegd waren: 1º de classis van ’s Hertogenbosch, 2º die van Peel en Kempenland en 3º van


1) Rutgers, Acta, bl. 212.

|194|

Maastricht en de landen van Over-Maas. Zuid-Holland had 11 classes, namelijk 9 classes in de provincie en twee andere classes: de classis van Buuren, bevattende de domeinen van het Oranjehuis, de graafschappen Buuren, Leerdam en Kuilenburg, terwijl de tweede classis Staats-Brabant, met de Baronie van Breda als centrum, omvatte. Bovendien was een deel van Noord-Brabant bij andere Zuid-Hollandsche classes gevoegd: het land van Heusden bij de classis Gorinchem en het land bezuiden de Biesbosch, van Willemstad tot Sprang en Dussen bij de classis Dordrecht. Van de andere provinciën had Groningen 7, Friesland 6, Noord-Holland 6, Zeeland 4, Utrecht 3, Overijsel 4 en Drente 3 classes. Bij Zeeland waren nog enkele gemeenten gevoegd uit Staats-Brabant bij de classis Tholen, en bij Zuid-Beveland enkele gemeenten uit Staats-Vlaanderen ten Oosten, en bij Walcheren Staats-Vlaanderen-West 1).

De regel, op de synode van Emden gesteld, dat twee predikanten en twee ouderlingen ter particuliere synode zouden worden gezonden, werd niet altoos trouw gevolgd. In de kerkenordening van Groningen 2) was zelfs bepaald, dat elke classis twee predikanten en één ouderling zou zenden ter synode. Als men de ledenlijsten in de Acta raadpleegt, dan blijkt dat herhaaldelijk het vereischte aantal niet tegenwoordig was. Ook blijkt, dat in den regel meer predikanten dan ouderlingen tegenwoordig waren, niet alleen in Gelderland en Overijsel, maar ook in Zuid-Holland. Zelfs wordt het geoorloofd geacht, dat de classes, wanneer er geen geschikte ouderling is, in zijn plaats een predikant zonden 3). De synode van Rotterdam (1586, art. 4) vermaande de classes „dat het volle ghetal der beschrevener dienaren ende ouderlingen op den synoden compareren ende by gebreecke van ouderlingen in plaatse van dienaren des woorts te senden.” Waaruit is dit te verklaren? Eenerzijds zal het vele ouderlingen moeilijk geweest zijn, hun burgerlijk beroep zoolang te verlaten. Zoo verontschuldigen zich op de synode van 1583 te Den Haag 4) eenige classes, dat zij elk slechts één ouderling gezonden hebben, omdat „de ouderlingen (als zijnde luijden, die haere neeringhe ende handtwercken moeten waernemen) tot deze commissie niet vaceren moghen.” Om die reden moest een predikant ter synode komen in plaats van een ouderling. Anderzijds was er ook wel eens een streven, het getal der ouderlingen te beperken, omdat men van oordeel was, dat zij niet de kennis van zaken bezaten, die een ouderling bezitten moest. De synode van Rotterdam,


1) Bachiene, Kerkel. Geographie I. 18; II. 4, 173; III. 4, 85; 123; IV. 2, 83.
2) Art. 19, Kerkenordening voor de Ommelanden van Groningen. Zie Brucherus, Gesch. v. d. vestiging, bl. 292; Hoojjer, Oude Kerkenordeningen, bl. 366.
3) Rotterdam 1586, Art. 4; 1587, Art. 3; Arnhem 1604, Art. 3; Harderwijk 1608,
Art. 2.
4) Reitsma en Van Veen, Acta II, bl. 218.

|195|

van 25 April 1581 1), besloot „overmits sware saecken in den synode generael te verhandelen sullen syn, ditmael uut te seynden drie dienaren der woorts ende eenen ouderling. Ende syn daertoe met gemeynen stem­men vercoren Arent Cornelissen, Eoeloff van Veldt ende Henrick de Corput, ende joncker Anthonis van Nyevelt, ouderling te Schoonhoven.” Misschien is zelfs een streven naar machtshoogheid bij de predikanten in sommige gevallen niet vreemd geweest. Evenwel werd het afvaardigen van een predikant in plaats van een ouderling wel getolereerd, doch niet goedgekeurd. De particuliere synode van Haarlem (1606, Art. 6) gaf in geval van nood hiertoe vrijheid, terwijl de particuliere synode van Zutphen (1620, Art. 5) uitsprak, dat zulk een afvaardiging „alhoewel strijt tegens welberaemde acta Synodi, nochtans voor dese reyse getolereert wert.” In Zuid-Holland werd het de gewoonte om drie predikanten en een ouderling ter synode te zenden. De kerken wilden dus den regel door de Generale Synoden gesteld handhaven.

In onze Gereformeerde kerken van thans is men tot den goeden ouden regel wedergekeerd. Evenwel heeft de synode van Utrecht (1905) terwille van de practijk van het kerkelijk leven Art. 47 der bestaande Kerkenordening aangevuld met deze woorden: „welk getal door een synode, die slechts uit drie of vier classen bestaat, ook op drie kan gesteld worden.” De reden voor deze wijziging is geweest de overtuiging, dat eene vergadering uit zooveel leden moet bestaan, dat zij werkelijk een vergadering is. In provinciën met 3 of 4 classes zou eene synodale vergadering met 3 of 4 maal 4 leden eene kleine vertegenwoordiging der kerken zijn, en daarom is het aan te bevelen 3 of 4 maal 6 personen tot de synode af te vaardigen.

Het ligt voor de hand, dat de lastbrieven worden gegeven door de vergadering, die de afgevaardigden mandateert. Op de synode van Dordrecht (1574) waren 25 afgevaardigden, van wie meer dan de helft door de kerkeraden met lastbrieven was afgevaardigd. Deze handelwijze was onregelmatig. In een noodgeval, wanneer de classes niet kunnen samenkomen, kunnen de kerken verzoeken, personen als afgevaardigden voor de synode aan te wijzen, maar als regel moet gelden, dat de classis aan hare afgevaardigden een geloofsbrief, onderteekend door haren voorzitter en scriba, ter hand stelt.

Voorts is afvaardiging bij toerbeurt niet aan te bevelen. Kan dit wel in een kerkeraad bij de afvaardiging naar de classis, wijl daar alle kerken hare afgevaardigden zenden, op eene synode komen de kerken samen door een klein deel harer mannen, en daarom moeten daarheen de meest bekwame en geschikte mannen worden gedeputeerd.


1) Reitsma, Acta II, bl. 195.

|196|

In de Gereformeerde kerken tijdens de republiek heerschte omtrent deze zaak verschil van gevoelen. Was in Friesland de regel, dat niet tweemaal achtereen dezelfde persoon gecommitteerd werd 1), een bepaling strekkende tot wering van hiërarchische inkruipsels, met het nevendoel, opdat alle personen zouden leeren, in Zeeland werd uitdrukkelijk gezegd ten jare 1602 2), dat de classes de zoodanigen zullen afvaardigen, „die se achten sullen de bequaemste te zyn”, terwijl in Holland den classes wel vrijgelaten werd te kiezen wie ze wilden (1590), maar tevens duidelijk werd uitgesproken dat het wenschelijk is, dat enkelen uit de vorige vergadering aanwezig waren om zoo noodig eene historische toelichting te geven over te voren genomen besluiten 3). De bekende Arnoldus Cornelii drong er in een zijner brieven op aan, dat toch altoos eene verkiezing van afgevaardigden ter synode zou plaats vinden, en niet de toerbeurt regeere. Op eene synode, waar gewichtige zaken behandeld worden, behooren de meest bekwame mannen zitting te hebben.


1) Reitsma en Van Veen, Acta VI, bl. 96.
2) Reitsma en Van Veen, Acta V, bl. 53.
3) Reitsma en Van Veen, Acta II, bl. 379.


Bouwman, H. (1934)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 47