[WO-1: D11 tolerantie
D11.1 Wanneer een lid van de gemeente op een bepaald punt afwijkt van de gezonde bijbelse leer, kan hij met zijn opinie worden verdragen onder de volgende voorwaarden:
a. hij is bereid om zich te verantwoorden tegenover de Heilige Schrift en zich daaruit te laten onderwijzen;
b. hij voert geen actieve propaganda voor zijn opvattingen;
c. hij stelt geen daden die ingaan tegen de aanwijzingen van de kerkenraad.]

|127|

[WO-2: D11 afwijkende opvattingen
D11.1 Wanneer een lid van de gemeente op een bepaald punt afwijkt van de gezonde bijbelse leer, kan hij met zijn overtuiging worden verdragen onder de volgende voorwaarden:
a. hij is bereid om zich te verantwoorden tegenover de Heilige Schrift en zich daaruit te laten onderwijzen;
b. hij voert geen actieve propaganda voor zijn opvattingen;
c. hij stelt geen daden die ingaan tegen de aanwijzingen van de kerkenraad.]

D11 afwijkende opvattingen
D11.1 Wanneer een lid van de gemeente op een bepaald punt afwijkt van de gezonde bijbelse leer, kan hij met zijn overtuiging worden verdragen onder de volgende voorwaarden:
a. hij is bereid om zich te verantwoorden tegenover de Heilige Schrift en zich daaruit te laten onderwijzen;
b. hij voert geen actieve propaganda voor zijn opvattingen;
c. hij stelt geen daden die ingaan tegen de aanwijzingen van de kerkenraad.

Toelichting D11

1. Dit artikel raakt aan het karakter van de kerkgemeenschap, zo hebben veel respondenten goed begrepen. Geen wonder dat er het nodige commentaar op kwam. Het artikel verlangt een goede doordenking van de ruimte die er is of moet zijn in de gemeenschap van de kerk om afwijkende opvattingen te verdragen en de voorwaarden die daaraan mogen en moeten worden gesteld. We hopen dat de kerken zich er achter kunnen scharen op basis van de visie dat wij kerken zijn die met overtuiging staan voor de eigen gereformeerde belijdenis, maar die vanuit die vaste overtuiging ook ruimte kunnen bieden aan wie als leerling nog onderweg zijn (vgl. Filippenzen 3: 15-16).

2. Sommige reacties vragen zich af of het wel nodig is om dit in de kerkorde te regelen. Kunnen we het niet laten bij het oude synodebesluit van de GS ’s- Gravenhage 1914? Dit blijft een afweging. Wij menen dat de huidige verschillen van inzicht over allerlei onderwerpen, en het verschil van mening over hoe met die diversiteit om te gaan, wettigen dat de kerken hier een helder beleidskader uitzetten.

3. Anderen stellen aan de orde of de gereformeerde belijdenis niet ook met zoveel woorden moet worden genoemd. Nu staan er alleen verwijzingen naar “de gezonde bijbelse leer” en de Heilige Schrift. We doen dat echter niet geheel zonder opzet. Wanneer iemand immers moeite heeft met een onderdeel van de gereformeerde belijdenis, is de beste aanpak nog altijd te laten zien hoe de gereformeerde belijdenis ook op dat onderdeel een betrouwbare weergave biedt van de bijbelse leer, de inhoud van de Heilige Schrift. Met andere woorden: het Woord blijft het fundament.

4. Kijkt het artikel niet de verkeerde kant op, zo wordt verder gevraagd. De toelichting bij WO-1 en WO-2 spreekt over tucht inzake afwijking in de leer, maar gaat de tekst van het artikel niet de andere kant op over het verdragen van afwijkingen in de leer? Wanneer iemand inderdaad afwijkende opvattingen heeft, benaderen we hem positief: we wijzen hem de weg naar de Schrift, en we waarschuwen hem voor een handelwijze die hem onnodig van de gemeente zou vervreemden. Want we willen de band met hem bewaren! Mocht echter blijken dat hij de band met de gemeente niet belangrijk genoeg vindt om zichzelf een breidel aan te leggen, of, nog erger, mocht blijken dat hij zich niet aan de Schrift wil onderwerpen, dan heeft hij zelf zijn oordeel geschreven.

|128|

5. Wat in sommige reacties opvalt, is dat er te weinig wordt gerekend met het verschil in verantwoordelijkheid tussen ambtsdragers en gemeenteleden.
Van ambtsdragers mag worden verwacht, zelfs verlangd, dat ze zonder aarzeling alle onderdelen van de gereformeerde belijdenis voor hun rekening nemen. Zij beloven dat ook via het bindingsformulier (B2). Zij dienen immers de leer van de drie formulieren van eenheid juist zelf te onderwijzen en te verdedigen en dwalingen af te wijzen.
Voor gemeenteleden geldt dat ze in de weg van openbare geloofsbelijdenis hun instemming betuigen met de gereformeerde belijdenis en daarop aanspreekbaar zijn. Maar hun taak en verantwoordelijkheid in de kerk is niet dezelfde als die van de voorgangers-ambtsdragers.
Er is dan ook vanouds verschil in binding en consequenties tussen ambtsdragers en gemeenteleden. Dat verschil komt juist tot uitdrukking in de extra binding via de inhoud van het bindingsformulier voor de ambtsdragers. Vgl. art. 53-54 KO1978 en B2 en B10.2. Het één is uiteraard annex met het ander, maar het is niet hetzelfde. Vgl. ook R.C. Janssen, By this our subscription (2009), p. 390-395.

6. Tot slot lezen we her en der opnieuw de wens om de tolerantie expliciet te beperken tot de ‘niet-fundamentele stukken van de leer’. We gaan daar niet in mee. Het zou de kerken namelijk verleiden om van bepaalde zaken uit te spreken dat ze “niet-fundamenteel” zijn; een riskante operatie, die een aanslag kan beteken op de klaarblijkelijkheid van de Schrift. Laten we dan liever aan de slag gaan met 2 Korintiërs 10: 4-6, door “iedere gedachte krijgsgevangene te maken om haar aan Christus te onderwerpen”.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) D56