|100|
[WO-1: C10 vertrek uit de
gemeente
C10.1 Kerkleden die verhuizen, ontvangen op hun verzoek een
attestatie voor de kerkenraad in de plaats waarheen zij
vertrekken, met gelijktijdige kennisgeving aan die
kerkenraad.]
[WO-2: C10 vertrek uit de
gemeente
C10.1 Kerkleden die verhuizen, ontvangen op hun verzoek en na
mededeling aan de gemeente een attestatie voor de kerkenraad in
de plaats waarheen zij vertrekken, met gelijktijdige kennisgeving
aan die kerkenraad.]
C10 vertrek uit de gemeente
C10.1 Kerkleden die verhuizen, ontvangen op hun verzoek en na
mededeling aan de gemeente een attestatie voor de kerkenraad in
de plaats waarheen zij vertrekken, met gelijktijdige kennisgeving
aan die kerkenraad.
1. Door verschillende kerken is bij C10.1 voorgesteld de
bestaande tekst en praktijk van art. 63 KO1978 inzake doopleden
te handhaven. Daarbij wordt gepleit voor extra kerkelijke zorg
voor doopleden en wordt vooral als argument gebruikt dat de
doopleden kerkelijk gezien ‘nog onmondig’ zijn. Wij blijven bij
ons voorstel en wijzen op twee punten.
(a) Het verschil tussen onze tekst en die van 1978 wordt o.i.
opgeblazen. Er is niet concreet gemaakt waarin de procedure
volgens C10 tot minder zorg of minder aandacht voor een dooplid
zou leiden. Integendeel, hij/zij zal zich nu persoonlijk met de
attestatie bij de nieuwe kerk melden, waardoor het contact al
direct persoonlijker kan zijn dan wanneer er een attestatie per
post binnenkomt en een nieuwe kerkenraad zelf op zoek moet welk
gezicht daar bij hoort.
(b) Het is onwijs om met een ‘kerkelijke onmondigheid’ de
burgerlijke meerderjarigheid te willen overrulen. Waar we in de
samenleving uitgaan van een meerderjarigheid bij 18 jaar, is het
verstandig daar in de kerk tenminste rekening mee te houden. Bij
de kerkelijke tucht kennen we bovendien al vanouds de volwassen
doopleden. Zie D7. We moeten dus niet in het kader van C10 opeens
doen alsof alle doopleden ‘onmondig’ zouden zijn.
2. Eveneens bij C10.1 wordt er op gewezen dat het voor een deel om minderjarige doopleden zal gaan. Wij antwoorden dat een aanvullende uitvoeringsbepaling met het oog op jongere doopleden die niet zelf hun attestatie kunnen aanvragen, in de generale regeling lidmaatschap een plek kan krijgen. Ter vergelijking realisere men zich verder dat in het Nederlandse familierecht aan kinderen vanaf 12 jaar het recht toekomt dat ze zelf worden gehoord over beslissingen die voor hun welzijn van belang zijn. C10.1 biedt een formulering die o.i. voor de verschillende categorieën adequaat en houdbaar is.
3. Gevraagd is of burgerrechtelijk een kennisgeving aan de nieuwe kerkenraad wel geoorloofd is. Het antwoord luidt dat het statelijk recht hierover niet gaat. Juist de verankering van deze praktijk in de kerkorde bewijst dat de kerk hier een eigen regeling heeft. Deze valt binnen de grondwettelijke vrijheid van godsdienst en de vrijheid van kerkelijke organisatie volgens art. 2: 2 BW. Het is bovendien bestaand recht en eeuwenoude praktijk en er is ons ook geen rechtszaak hierover bekend. Ieder kerklid kan weten dat dit tot de regels van de kerk behoort. Het is bovendien een goede en belangrijke regel dat zusterkerken elkaar informeren, zodat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat kerkleden tussen wal en schip raken.
|101|
4. De overige leden van dit artikel C10 uit WO-2 worden samen met artikel D12 ondergebracht in een nieuw artikel C16 onder het opschrift “onttrekking”, dat wordt ingevoegd tussen C10 en C11. Wij bespreken dit nieuwe artikel C16 dus hierna.