[WO-1: C9 binnenkomst in de
gemeente
C9.1 Wie uit een zusterkerk bij de gemeente binnenkomen, worden
door de kerkenraad op basis van hun attestatie als lid
aanvaard.
C9.2 Wie uit een andere kerkgemeenschap over komt of wie zich na
een onttrekking opnieuw bij de gemeente wil voegen, wordt
toegelaten na onderzoek door de kerkenraad en instemming van de
gemeente. Wie in de kerk van herkomst nog niet tot het avondmaal
was toegelaten, dient openbare belijdenis van zijn geloof af te
leggen.
C9.3 Ten aanzien van gastleden houden de kerken zich aan de
generale bepalingen.
C9.4 De kerkenraad doet aan de gemeente mededeling van de
binnenkomst van nieuwe leden en gastleden.]
[WO-2: C9 binnenkomst in de
gemeente
C9.1 Wie uit een zusterkerk bij de gemeente binnenkomen, worden
door de kerkenraad op basis van hun attestatie als lid
aanvaard.
C9.2 Wie uit een andere kerkgemeenschap over komt of wie zich na
een onttrekking opnieuw bij de gemeente wil voegen, wordt
toegelaten na onderzoek door de kerkenraad en instemming van de
gemeente, indien nodig na het afleggen van openbare
geloofsbelijdenis.
C9.3 Ten aanzien van gastleden houden de kerken zich aan de
generale bepalingen.
C9.4 De kerkenraad doet aan de gemeente mededeling van de
binnenkomst van nieuwe leden en gastleden.]
C9 binnenkomst in de gemeente
C9.1 Wie uit een zusterkerk bij de gemeente
binnenkomt, wordt door de kerkenraad op
basis van zijn attestatie als lid
aanvaard. Hiervan
wordt aan de gemeente mededeling gedaan.
C9.2 Over de
toelating in andere gevallen beslist de kerkenraad met
inachtneming van de generale regeling. De toelating behoeft de
instemming van de gemeente.
C9.3 vervallen
C9.4 vervallen
1. Er is terecht bij C9.1 geattendeerd op een ongewenste wisseling van enkelvoud en meervoud. In WO-3 is gekozen voor het enkelvoud.
2. Gevraagd is naar een definitie van ‘zusterkerk’ in C9.1. Wij zien geen goede mogelijkheid dit in de kerkorde te doen. Het gaat om een in de kerken gangbaar begrip. Is er nadere omschrijving nodig, dan kan dat in de generale regeling lidmaatschap worden meegenomen. Zakelijk denken we aan kerken in hetzelfde kerkverband, kerken waarmee een basisverklaring van kerkelijke eenheid bestaat (op dit moment de CGK) en buitenlandse zusterkerken waarmee afspraken bestaan over het aanvaarden van elkaars leden. Alternatieve tekst zou kunnen zijn: een zusterkerk of een andere (verwante) (gereformeerde) kerk van gereformeerde belijdenis.
|99|
3. Er is de suggestie gedaan om ‘attestatie’ te wijzigen in ‘schriftelijke attestatie’. Dit zou o.i. een pleonasme zijn. De toevoeging is onnodig.
4. Er is gevraagd of C9.1 betekent dat tuchtoefening wordt overgenomen. Het antwoord op die vraag is bevestigend, met verwijzing naar de gangbare literatuur. Voor zover er gezamenlijk iets over bepaald moet worden, hoort dat in de generale regeling lidmaatschap thuis.
5. Uit diverse reacties blijkt dat C9.2 in WO-2 nog niet sluitend en overtuigend is geformuleerd. Het verst gaat een voorstel om C9.2 helemaal te laten vervallen en de kerken zelf te laten bepalen hoe ze in de verschillende situaties handelen. Verder wil men de instemming van de gemeente bij de toelating van iemand van buiten niet verplicht maken, maar facultatief stellen. Er is een kerkenraad die de woorden ‘indien nodig’ toejuicht, vanuit de gedachte dat men dan een toetreder ook kan toelaten zonder dat er nog direct een volledige openbare geloofsbelijdenis hoeft te komen. Verder is gevraagd of niet ook de doop hier moet worden genoemd. Er kunnen immers zgn. geboorteleden van de PKN zijn die wel tot die kerk behoren, maar nog niet gedoopt zijn.
6. Wij menen dat er de laatste decennia zoveel kerkelijk
grensverkeer is dat voor de toelating ‘van buitenaf’ een algemene
bepaling in de kerkorde gewenst is. Drie punten zijn daarin van
belang:
a. dat het de kerkenraad is die de situatie beoordeelt en er over
beslist;
b. dat de kerkenraad zich houdt aan de generale regeling die
dient om rechtsgelijkheid te bevorderen;
c. dat de gemeente haar instemming geeft.
Over het derde bestaat kennelijk in de kerken niet overal
duidelijkheid. Men is wel gewend dat voor belijdeniscatechisanten
uit eigen gemeente twee maal een afkondiging wordt gedaan, met
gelegenheid tot bezwaar. Maar voor mensen die men niet of nog
maar kort kent, wordt in een deel van de kerken (volgens onze
waarneming) de approbatie niet gevraagd. Die is echter wel
degelijk en net zo goed nodig. In de toepassing van de criteria
‘belijdenis en wandel’ die bepalend zijn voor toelating, moeten
ook de gemeenteleden (voor zover zij de betrokkene kennen)
meekijken en meespreken. Al gaat het (ook in andere toepassingen)
vaak om stilzwijgende approbatie, deze vorm van medewerking van
de gemeente moet in de kerken zijn plek houden en zo nodig
terugkrijgen.
7. Bij C9.3 is opgemerkt dat het zich houden aan een generale regeling niet alleen op het handelen m.b.t. gastleden van toepassing moet zijn. Dit is juist. Oorspronkelijk bedoelde C9.3 een derde categorie van situaties te bestrijken. Maar de reacties inzake gastleden bij diverse artikelen maken duidelijk dat de praktijk te divers is om met een eenduidige categorie gastleden te werken. Verder is inderdaad de generale regeling breder dan alleen voor gastleden. Wij stellen daarom een meer algemene verwijzing naar die regeling voor en nemen die op in C9.2. Daarmee komt C9.3 te vervallen.
8. Het belang van een (beknopte) generale regeling m.b.t. verschillende aspecten van binnenkomst in en vertrek uit de gemeente staat voor ons wel vast. Er is op dit terrein in de kerken veel casuïstiek die aan adviseurs wordt voorgelegd of waarin verschillen van mening zich voordoen. Met een kleine set spelregels in aansluiting aan C9 en C10 kan hier hopelijk een nuttige handreiking aan de kerken worden geboden.
9. C9.4 uit WO-2 is ter verkorting van de tekst toegevoegd aan C9.1.