|43|
Toelichting B —algemeen
1. In hoofdstuk B is een herschikking van de artikelen doorgevoerd. Het schema ziet er nu als volgt uit:
algemene bepalingen
Na de algemene bepalingen over de ambten (B1) en de binding aan
de belijdenis (B2) volgt als derde algemene bepaling het
(gereserveerde) artikel over ambt m/v (B7).
predikanten
Vervolgens komen alle bepalingen over de predikanten, te beginnen
met B23 over het toepasselijke recht (de kerkorde en generale
regeling voor predikantszaken). De verdere volgorde van de
bepalingen over de predikanten is gehandhaafd. Na B23 komt dan B3
over de taak van de predikanten, B4 over de predikanten met een
bijzondere taak, en vervolgens B8 over de toegang tot het ambt,
enz.
ouderlingen en diakenen
Daarna komt het cluster over de ouderlingen en diakenen. B5 over
de taak van de ouderlingen en B6 over de taak van de diakenen
zijn hierdoor naar achteren verplaatst en staan nu voor B24 over
de roeping van ouderlingen en diakenen.
overige bepalingen
Vanaf B30 volgen de overige bepalingen.
[WO-1: B1 ambtsdragers en
roeping
B1.1 Christus geeft ambtsdragers aan de gemeente. De ambtsdienst
in de kerken wordt vervuld door de predikanten of dienaren van
het Woord, de ouderlingen en de diakenen.
B1.2 Zij kunnen hun dienstwerk alleen vervullen als zij op
kerkelijke wijze daartoe zijn geroepen door de gemeente en zijn
bevestigd in het ambt.]
[WO-2: B1 de
ambten
B1.0 In de kerken zijn er de ambten van predikant, ouderling en
diaken.
B1.1 De gemeente ontvangt haar ambtsdragers van Christus. Alleen
zij die geroepen zijn door de gemeente en bevestigd in het ambt,
kunnen dit dienstwerk vervullen.
B1.3 De ambtsdragers werken, ieder vanuit eigen taak, samen aan
de opbouw van de gemeente.]
B1 de ambten
B1.0 De kerken
kennen de ambten van predikant, ouderling en
diaken.
B1.1 De gemeente ontvangt haar ambtsdragers van Christus.
B1.2 Voor het
vervullen van de ambten is een wettige roeping
nodig.
B1.3 De ambtsdragers werken, ieder vanuit eigen taak, samen aan
de opbouw van de gemeente.
|44|
1. De formulering van B1.0 is taalkundig verbeterd.
2. Het blijft lastig de verschillende elementen in onderlinge samenhang een goede plaats te geven. De elementen zijn: de ambtsdragers zijn een geschenk van Christus aan de gemeente; er is geen ambtsdienst zonder wettige roeping (art. 3 KO1978); in de weg van de roeping door de gemeente komt de gave van Christus tot uitdrukking. De eerste twee elementen zijn nu afzonderlijk verwoord in B1.1 en B1.2. Het derde element is in de tekst niet goed tot uitdrukking te brengen.
3. Er is opgemerkt dat roeping en bevestiging in de tweede zin van B1.1 in WO-2 eigenlijk een deel van het ‘roepingsproces’ uitmaken en dat daardoor de formulering niet zorgvuldig is. Verwezen wordt naar B24. Wij nemen dit over. B9 en B24 behandelen inderdaad de verschillende onderdelen van de wettige roeping tot het ambt van predikant resp. ouderling en diaken. In B1 gaat het in het algemeen om de roeping van boven (Christus geeft ..) en de roeping van beneden (de gemeente roept ..). De uitwerking staat in B9 en B24. Daarom komt in WO-3 de bevestiging in B1 te vervallen.
4. B1.3 wordt door sommigen als overbodig beschouwd: een open deur. Anderen missen juist een explicitering over de verhouding tussen het werk van individuele ouderlingen (presbuteroi) en de kerkenraad als college (presbuterion). Weer anderen vragen naar de spits van het artikel: ligt dat in de samenwerking of de opbouw van de gemeente? Wij erkennen dat het artikel een algemene strekking heeft. Vandaar ook de plaatsing in B1. Het artikel beoogt twee grondlijnen uit te zetten: onderscheiding van de ambten, dus geen vermenging (assimilatie), maar wel goede samenwerking tussen de ambten (coöperatie). Dit geldt voor de drie ambten als zodanig, maar uiteraard ook voor de ambtsdragers onderling (ouderlingen jegens diakenen, ouderlingen jegens ouderlingen, diakenen jegens diakenen).
5. Gevraagd wordt om in hoofdstuk B ook expliciet plaats te geven aan het ‘ambt aller gelovigen’ van de gemeenteleden als tegenwicht tegen de idee van een ‘ambtsdragerskerk’. Ons inziens lopen hier enkele lijnen door elkaar. Hoofdstuk B gaat over —wat wel genoemd wordt —de ‘bijzondere’ ambten, die we vanouds in de KO kennen. Het ‘priesterschap van de gelovigen’ is niet een daarmee vergelijkbaar ‘ambt’ en staat in de Bijbel ook niet tegenover de taken die oudsten vervullen (bijv. 1 Petrus 2 en 1 Petrus 5). Tegelijk onderschrijven wij voluit de eigen roeping van de gemeenteleden. Die staat dan ook voorop in hoofdstuk C in C1.1.