[WO-1: C3 inrichting van de kerkdiensten
C3.1 De kerkenraad ziet toe op een goede inrichting van de kerkdiensten die strekt tot eer van God en die de opbouw en eenheid van de gemeente dient.
C3.2 De kerken houden zich aan de generale regelingen en besluiten inzake bijbelvertaling, kerklied en orden van dienst.
C3.3 Elke zondag wordt in een van de diensten een onderdeel van de christelijke leer besproken, als regel aan de hand van de Heidelbergse Catechismus.
C3.4 Voor bijzondere handelingen in de kerkdienst, zoals de bediening van doop en avondmaal, de bevestiging van ambtsdragers of de huwelijksbevestiging, worden de door de synode vastgestelde formulieren gebruikt.]

[WO-2: C3 inrichting van de kerkdiensten
C3.1 De kerkenraad ziet toe op een goede inrichting van de kerkdiensten, die strekt tot eer van God en die de opbouw en eenheid van de gemeente dient.
C3.2 De kerken houden zich aan de afspraken die in de synode worden gemaakt inzake Bijbelvertaling, kerklied en orden van dienst.
C3.3 Als regel wordt in een van de diensten op zondag onderwijs gegeven in de christelijke leer aan de hand van de Heidelbergse Catechismus.
C3.4 Voor bijzondere handelingen in de kerkdienst, zoals de bediening van de doop, de viering van het avondmaal, de bevestiging van ambtsdragers en de huwelijksbevestiging, worden de door de synode vastgestelde formulieren gebruikt.]

C3 inrichting van de kerkdiensten
C3.1 De kerkenraad ziet toe op een inrichting van de kerkdiensten die is tot eer van God en die de opbouw en eenheid van de gemeente dient.
C3.2 De kerken houden zich aan de generale regeling voor de kerkdiensten en maken gebruik van het kerkboek dat door de synode is vastgesteld.
C3.3 Een van de zondagse kerkdiensten is doorgaans een leerdienst waarin aan de hand van de belijdenis van de kerk onderwijs wordt gegeven in de christelijke leer.
C3.4 vervallen

Toelichting C3

1. Redactioneel hebben we de formulering van C3.1 nog iets verbeterd.

2. Er is, zoals ook te verwachten was, van verschillende kanten gereageerd op de bepalingen m.b.t. de inrichting van de kerkdiensten. De uitdrukking ‘zich houden aan’ is al sinds 1993 in discussie. De synodes van 1996, 1999 en 2002 hebben er

|88|

uitspraken over gedaan. Met name de zgn. ‘koersbepaling’ van 2002 is bekend geworden. In de reacties zien we diverse elementen uit die discussies weer terugkomen. Deputaten L&K stellen bij C3.2 uit WO-2 voor om niet te spreken van ‘houden zich aan’, maar van ‘aanvaarden als richtinggevend’. Belangrijke bezwaren zijn er ook ingebracht tegen het verplicht gebruiken van de liturgische formulieren. Men wil de bepaling afgeschaft hebben of stelt een meer ruimte biedende bepaling voor, waarbij de formulieren het karakter van een advies of een kader krijgen.

3. Deputaten komen met een nieuwe tekst van C3.2, waarin C3.2 en C3.4 uit WO-2 zijn gecombineerd op een hoger level van reglementering. We zien er van af om de aparte onderdelen (Bijbel, psalmen, liederen, orden van dienst, formulieren) te noemen. Twee zinnen in de kerkorde zijn niet toereikend om hier alle verschillende invalshoeken, onderdelen en manieren van doen in de kerken recht te doen. In plaats daarvan maken we duidelijk dat de kerken zich houden aan de generale regeling voor de kerkdiensten en dat zij het gezamenlijk kerkboek gebruiken. In die generale regeling en in het kerkboek komt tot uiting wat de kerken via de synode gemeenschappelijk willen regelen.

4. Wat het kerkboek betreft, daarin is sinds de jaren 1980 steeds meer tegemoet gekomen aan de behoefte van differentiatie. Kenmerkend is hier bv. de uitbreiding van het aantal avondmaalsformulieren. Een ander voorbeeld is dat van de liederen en gezangen, waar de vrij strakke regie van de synode van 1999 is doorbroken door het besluit van de synode van 2008 t.a.v. opwekkingsliederen. Bovendien is het draagvlak om zich strikt te houden aan orden van dienst of aan de tekst van formulieren in de kerken afgenomen. O.i. staat dat niet in een verkeerd kader van afstand tot de gereformeerde leer of afwijzing van bindende voorschriften in de kerk. Het heeft doorgaans te maken met de behoefte aan directheid en echtheid en een afwijzen van formaliteiten. Wij menen dat die stand van zaken in de kerken niet door kerkordebepalingen gestuurd kan worden. Kortom, we kiezen voor twee middelen:
4.2 de kerken leggen in een generale regeling vast wat ze voor een verantwoorde inrichting van de kerkdiensten nodig achten;
4.3 de kerken zorgen samen voor een goed kerkboek.

5. Van de vaststelling van een gezamenlijk kerkboek gaat o.i. veel kracht uit, wanneer het door inhoud, kwaliteit en differentiatie in haar verschillende onderdelen overtuigend is voor de kerken en haar voorgangers. Maar een goed kerkboek maakt een generale regeling nog niet overbodig. Daarin kunnen de kerken formuleren wat de status van de verschillende onderdelen van het kerkboek is en welke rechtseffecten dat heeft. Mag er ook uit een andere psalmberijming worden gezongen? Is de opgenomen liedbundel limitatief? Is het onderwijzende gedeelte van een formulier even strikt uit te spreken als het liturgische gedeelte? Dergelijke vragen van verschillende aard laten zich niet adequaat in korte kerkorderegels beantwoorden. Een regeling biedt die mogelijkheid wel. Daar zullen dus beslissingen moeten vallen die nu bij de vaststelling van de kerkorde niet goed te verwerken zijn.

6. Wij merken daarbij op dat de inhoud van de generale regeling kerkdiensten dient te worden beperkt tot ‘wat de kerken nodig achten’. Zie ook art. 32 NGB. Wanneer de synode dat invult, dient ze er rekening mee te houden dat er meer cultuurverschil en stijlverschil in de kerken is dan ten tijde van de KO-1978. In vormgeving, cultuur en stijl moeten de kerken elkaar bij meningsverschil niet meer binden dan nodig is. De kerkdiensten moeten overal ‘verantwoord’ zijn, maar dat is niet hetzelfde als een uniformiteit die bij meerderheid van stemmen wordt opgelegd. Intussen komt men vanuit die generale regeling altijd weer terug

|89|

bij C3.1: de permanente verantwoordelijkheid van de kerkenraad. En die is breed: ze strekt zich zowel uit tot wat er wel als tot wat er niet generaal geregeld is.

7. Deputaten L&K stellen voor om C3.3 te laten vervallen. Zij zijn tegen de mogelijkheid van een leerdienst op de zondagmorgen. Verder menen ze dat zo’n leerdienst niet tot het taakveld liturgie, maar tot dat van toerusting/catechese en gemeenteopbouw behoort en om die reden eerder in een artikel over toerusting dan in een artikel over de kerkdienst thuis hoort. Daarom stellen ze verplaatsing van C3.3 naar C13 voor, onder herformulering van C13.2. Wij volgen dit voorstel niet.

8. In een aanzienlijk aantal kerken neemt men de stelling inzake de leerdienst als per definitie een middagdienst niet over, doorgaans om bij wisseling van predikanten toch voldoende catechismuspreken te garanderen. Wij willen daar rekening mee houden en de stelling van deputaten L&K op dat punt niet beslissend laten zijn bij de invulling van C3.3. Overigens laat de redactie van C3.3 in WO-3 het gemakkelijk toe om de formule “Een van de zondagse kerkdiensten is doorgaans een leerdienst” te vervangen door de formule “De tweede kerkdienst is doorgaans een leerdienst”. Hier hoeft dus het artikel niet om te vervallen.

9. Het tweede punt, de inkleuring van de leerdienst als een collectieve gemeentecatechese, is evenmin zo overtuigend dat dit onderwerp daarom uit de bepalingen over de kerkdiensten zou moeten verdwijnen. In veel kerken krijgt de leerdienst als tweede gestalte van het samenkomen van de gemeente op de zondag een vorm die heel goed als kerkdienst kan worden benoemd, ook al biedt men ruimte aan bv. meer interactie met en tussen de aanwezigen. Het is ook niet in te zien waarom een leerdienst niet het karakter zou hebben van een ontmoeting tussen de Here God en zijn volk, waarin van Godswege ambtelijk onderricht plaatsheeft als vorm van bediening van de verzoening en waarin ook de sacramenten kunnen worden bediend. In een leerdienst dient o.i. net zo goed als in de klassieke zondagmorgendienst recht te worden gedaan aan zowel de lerende als de tot geloof oproepende als de pastorale dimensie. Het onderscheid tussen een toespraak van de predikant over een preektekst uit de Bijbel (‘tekstpreek’) en een toespraak van de predikant over een bijbels leerstuk (‘themapreek’) is o.i. niet zo groot dat hier twee heel verschillende types samenkomsten uit moeten ontstaan.

10. Wat dan wel? Wij constateren twee dingen. Er dient enerzijds een bepaalde doordachte orde (structuur) voor de behandeling van de christelijke leer te zijn. Anderzijds zijn er signalen dat in een flink deel van de kerken de catechismusprediking (met enige soepelheid) weliswaar nog steeds de regel is, maar dat er ook alternatieven veld winnen. Bij die alternatieven gaat het dan bv. om series van 3 of 4 diensten waarin een thema uit de christelijke leer van verschillende kanten wordt belicht. Om die beide lijnen recht te doen formuleren wij dat er doorgaans in een zondagse kerkdienst onderwijs wordt gegeven in de christelijke leer aan de hand van een van de belijdenisgeschriften. Daarmee is in het structurele element voorzien en tegelijk ruimte aanwezig om de geloofsleer niet altijd en overal uitsluitend aan de hand van de Heidelbergse Catechismus te hoeven behandelen. De HC is immers geen doel in zichzelf, maar een middel.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) C37