[WO-1: B16 levensonderhoud
B16.1 De kerkenraad is namens de gemeente verantwoordelijk voor het levensonderhoud van de predikant, zodat de predikant zonder zorg van het evangelie kan leven.
B16.2 De kerkelijke zorgplicht strekt zich mede uit tot het gezin van de predikant en, in geval van diens overlijden, zijn weduwe en door haar verzorgde minderjarige kinderen.
B16.3 Ten aanzien van de voorziening in het levensonderhoud dienen de generale regelingen in acht te worden genomen.]

[WO-2: B16 levensonderhoud
B16.1 De kerkenraad is namens de gemeente verantwoordelijk voor het levensonderhoud van de predikant, zodat de predikant zonder zorg van het evangelie kan leven.
B16.2 De kerkelijke zorgplicht strekt zich mede uit tot het gezin van de predikant en, in geval van diens overlijden, zijn weduwe en door haar verzorgde kinderen.]

B16 levensonderhoud
B16.1 De kerkenraad is namens de gemeente verantwoordelijk voor het levensonderhoud van de predikant, zodat de predikant zonder zorg van het evangelie kan leven.
B16.2 De kerkelijke zorgplicht strekt zich mede uit tot het gezin van de predikant en, in geval van diens overlijden, zijn weduwe en zijn minderjarige kinderen.
B16.3 De kerken hanteren een gezamenlijk kader voor de invulling van hun zorgplicht.

|60|

Toelichting B16

1. Een reactie spreekt uit dat het tweede zinsdeel in B16.1 wel kan vervallen, omdat de norm “zonder zorg van het evangelie kunnen leven” voor meerderlei uitleg vatbaar is. Wij onderschrijven dit niet. Natuurlijk is het waar dat er nog een vertaalslag nodig is in concrete traktementstabellen. Die slag wordt gemaakt via de route van B23. Maar het is zinvol het bijbels principe in de KO te verwoorden. Het principe heeft ook meer inhoud dan het sobere “naar behoren” van art. 11 KO1978.

2. Bij B16.2 leggen de meeste reacties de vinger bij de formulering “door haar verzorgde kinderen”. Het moet duidelijk zijn dat het (ook) om de kinderen van de predikant gaat. Verder wordt het woord “minderjarige” in WO-2 gemist. Bovendien kan de situatie zich voordoen dat er alleen minderjarige wezen achterblijven. Wij passen de tekst op deze drie punten aan.

3. B16.3 is door ons toegevoegd in WO-3. Vanuit de verbintenis tussen de plaatselijke kerk en de predikant (B14) is het levensonderhoud ook een verantwoordelijkheid voor de plaatselijke kerk (B16). Toch kennen de kerken al jarenlang een systeem van gezamenlijke normering van de predikantstraktementen en overige materiële regelingen. Hierbij valt ook ruimer te denken aan (de ontwikkeling van) zaken als beroepsprofiel, loopbaanbegeleiding, mobiliteit, e.d. De kerken hebben deze samenwerking georganiseerd via de Vereniging Steunpunt Kerk en Werk (SKW). Het is van belang, zowel voor de kerken als voor de predikanten, om voor dit gezamenlijke kader een basis in de KO te leggen.

4. De terminologie ‘gezamenlijk kader’ is in B16.3 niet bedoeld als keurslijf, maar heeft twee spitsen: er is sprake van collectiviteit, die altijd leidt tot een zekere, beoogde, uniformiteit. Je doet per slot van rekening iets samen. Maar er is ook flexibiliteit: het gaat om een kader, een raamwerk, meer wordt hier niet gezegd. Ook over de vorm van samenwerking tussen de kerken, het organisatiemodel, wordt hier geen verdere uitspraak gedaan. Dit kan in generaal-synodaal verband. Het kan ook in parallelverband volgens E8.1.


Rapport dHKO (2012)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) B16