Een predikant verliest de bevoegdheid tot den dienst des Woords, wanneer hij een levenspositie gaat innemen, die geheel valt buiten den arbeid in het Evangelie, hetzij dat hij daarom eigener beweging zijn ambt neerlegt, hetzij dat hem overeenkomstig het advies der algemeene vergadering deswege ontslag verleend wordt door de plaatselijke kerk.
Een dienaar des Woords kan door de plaatselijke kerk, gehoord het
oordeel der algemeene vergadering, van den vasten dienst worden
ontslagen, met behoud van zijn ambtsbevoegdheid:
a. zoo hij aanvaardt een anderen dienst ten bate der kerk in het
algemeen of zulk een arbeid, die een geestelijk karakter draagt
en met de verkondiging van het Evangelie in verband staat;
b. indien voor de algemeene vergadering komt vast te staan, dat
overeenkomstig het eenparig gevoelen van leeraar en gemeente hun
langer samenleven niet profijtelijk is te achten.
Twee plaatselijke kerken kunnen met bewilliging van de betrokken dienaren des Woords en na gunstig advies van de algemeene vergadering onderling van predikant wisselen met inachtneming van het bepaalde in art. 14.