Voor het kerkelijk examen moet de examinandus overleggen:
a. een attest van de kerk zijner woonplaats, waaruit blijkt, dat
hij belijdend lid is dier kerk, zuiver in belijdenis en
godvruchtig van wandel;
b. een diploma waaruit blijkt, dat hij met goed gevolg heeft
afgelegd het candidaatsexamen in de theologie aan een der
Nederlandsche instellingen voor Hooger Onderwijs, of een examen,
dat daarmede gelijk geacht wordt.
Indien iemand zulk een diploma niet kan overleggen, kunnen de
kerken besluiten hem een buitengewoon examen af te nemen, waarbij
ook een onderzoek wordt ingesteld naar zijn algemeene
ontwikkeling en theologische kennis.