Verbondsvernieuwing door geestelijke verwakkering is evenmin als geleidelijk kerkherstel hetgeen gemeenlijk onder reformatie verstaan wordt. In engeren zin toch hecht men aan „reformatie” geen ander begrip dan van de geschiedkundige reformatie der zestiende eeuw, gelijk die onder de bezieling van Luther, Zwingli en Calvijn tot een breuke met de destijds bestaande volkskerken heeft geleid.
Ook hierbij intusschen dient ter voorkoming van misverstand, nogmaals scherp tusschen twee zeer uiteenloopende gevallen onderscheiden. Iets geheel anders namelijk is een inbreuk op het bestaande, die er toe leidt, om de oude kerk, waarin men geboren werd, te hervormen, en iets geheel anders, om uit die oude kerk ganschelijk uit te gaan en zoo naast als tegenover haar een nieuwe kerk te stichten. Beide gevallen kwamen in de reformatie der zestiende eeuw voor.
In Amsterdam b.v. en Londen, evenals in Wittenberg en Genève scheidde men zich niet af van de kerk, waarin men geboren was, om een nieuwe kerk op te richten, maar men maakte zijn eigen oude kerk los uit haar correspondentie met andere kerken, riep een nieuw en beter Kerkverband in het leven, en zuiverde zijn kerk van misbruiken. Daarentegen te Parijs en te Weenen, in Polen en Italië, trad men uit de kerk, waarin men gedoopt was uit, en stichtte tegenover haar een nieuwe kerkformatie.
Op dit aanmerkelijk verschil is slechts zelden gelet. Men beging namelijk de fout, om enkel de ééne groote, algemeene kerk, gelijk ze onder het pauselijk gezag tot een eenheid was saâmgesnoerd, als de kerk te beschouwen, en overmits nu onze vaderen zoowel te Parijs als te Amsterdam met de roomsche hiërarchie braken, beeldde men zich zeer ten onrechte in, dat b.v. ook hier te lande en te Londen nieuwe kerken gesticht werden. Dit was intusschen volstrekt niet het geval, en zoodra het tractement in het spel komt, weten zelfs de meest achterlijken van de onzen er nog zeer goed op te wijzen, dat de hervorming
|135|
eigenlijk geen nieuwe kerken hier te lande in het leven riep, maar slechts een voortzetting in zuiverder vorm was van de oude Christelijke kerken die in de 6e en 7e eeuw hier ontstonden. Wat een deel der onzen in 1834 bewoog tot hun reformeerende daad, staat dus volstrekt niet op één lijn met wat te Amsterdam geschiedde, toen Amsterdam geus werd. Daarmeê zou het dán eerst op één lijn gestaan hebben, indien het aan deze vaderen gelukt was in de kerken zelven de Synodale heerschappij neêr te werpen. En te vergelijken is de stap van 1834 slechts met de Hervorming in die landen, waar gelijk in Polen en Italië de oude kerk zich bleef handhaven en de kerkjens der hervorming slechts als nieuwe plantjens naast de veroordeelde oude konden opschieten.
Om helderheid van inzicht te bevorderen zullen we daarom onderscheidenlijk en achtereenvolgens afzonderlijk beide gestalten van reformatie door breuke met het bestaande bespreken, en alzoo eerst handelen van zulk eene breuke met het bestaande, waardoor men tot hervorming van de oude kerk geraakt, en daarna opzettelijk die breuke met het bestaande bezien, waardoor men komt tot nieuwe kerkstichting naast een bestaande kerk.
Een gemengd geval dat zich hierbij voor kan doen, ontstaat dan, als men er wel in slaagt, om zijn oude kerk door hervorming van misbruiken te zuiveren, maar de andere kerken, met welke men in kerkverband stond, niet tot gelijke hervorming kan bewegen. Dan toch ontstaat er een botsing, die tot slooping van dat oude en tot aanlegging van een nieuw kerkverband moet leiden. Zulk een geval is gemengd, omdat men dan geen nieuwe kerk, maar wel een nieuw kerkverband sticht, en alzoo voor wat zijn kerk aangaat, onder de eerstbedoelde categorie komt, terwijl men voor zoover zijn kerkverband betreft, komt te vallen onder de tweede.
Dit noopt ons, duidelijkshalve, ook dit gemengd geval
afzonderlijk te bespreken, zoodat we in drie rubrieken handelen
willen:
1º. van reformatie door breuke met het bestaande, waarbij het
nochtans gelukt de bestaande kerk en haar kerkverband te
behouden.
2º. van reformatie door breuke met het bestaande, waarbij men tot
formeering van een nieuw kerkverband komt;
en 3º. van reformatie door breuke met het bestaande, waarbij men
verplicht is een nieuwe kerkformatie tegenover de oude
te plaatsen.
Alleen door deze splitsing in drie categoriën wordt een duidelijk
inzicht in den gang van het reformatie-werk mogelijk.
|136|
„Breuke met het bestaande” is de algemeenste uitdrukking die het karakter van alle min of meer chirurgische reformatie aanduidt, zóó echter, dat deze breuke, óf plaats kan grijpen met de bestaande organisatie alleen, óf met de bestaande organisatie en het bestaande kerkverband, óf eindelijk niet alleen met deze beide, maar bovendien ook met de bestaande kerk als lichaam.
Er bestaat dus niet alleen een scherpgeteekend onderscheid tusschen deze drie categoriën, maar ook een klimming van minder tot meerder in de breuke.
De eerste breuke is slechts tijdelijk; een wonde die straks weer dichtgroeit.
De tweede breuke is duurzaam, maar raakt in haar duurzaamheid niet de kerk doch slechts het kerkverband.
Terwijl de derde breuke eindelijk niet slechts duurzaam met organisatie en kerkverband, maar ook met de kerk zelve tot stand komt.
Van de eerste breuke ligt het meest bekende voorbeeld ons op het historieblad geteekend in het reformeerend optreden der Gereformeerden tegen de Remonstranten. Te ’s Gravenhage, Haarlem en op vele andere plaatsen, ja zelfs in classes en synoden leidde dit tot een zeer bepaalde breuke, maar tot een breuke, die op de Synode te Dordrecht weer geheeld is en sinds vergroeide.
Van de tweede soort breuke treedt de gestalte voor ons in de reformatiën van Wittenberg, Zurich en Genève, van Amsterdam, Londen en Koppenhagen, in de zestiende eeuw.
Van de derde soort breuke eindelijk strekt ten voorbeelde de nu gescheidene kerkengroep in ons eigen vaderland.
Breuke met de bestaande kerk, het zij ten overvloede nog opgemerkt, wordt door de brekers ten deze nooit anders opgevat dan als zijnde een breuke met haar ontaarde schijngestalte of valsche nabootsing.
De rechtvaardiging of veroordeeling van zulk een breuke hangt dus schier uitsluitend aan de vraag, of deze qualificatie van ontaarde of valsche kerk juist is, en het is daarom, dat op de bespreking dezer drie een opzettelijke beschouwing volgen moet over de kenmerken, die ten deze beslissen.