§ 36. Van onvolkomene kerkformatiën.

Kerken die, zonder onder deformatie te lijden, nochtans de ware kerkgestalte niet vertoonen, zelfs niet in den op zichzelf bereikbaren vorm, verkeeren in staat van onvolkomenheid, en volledigheid eischt dus, dat ook deze onvolkomene kerken hier ter sprake komen; althans voor zooveel de kerken onzer dagen aangaat.

Onvolkomene kerken kunnen van vierderlei aard zijn, t.w. zendingskerken, gelegenheidskerken, kruiskerken en doleerende kerken, en van elk dezer vier behoort afzonderlijk gehandeld te worden.

Zendingskerken zijn niet wat men thans b.v. in Doetinchem en op den Vluchtheuvel alzoo noemt. Daar toch heeft men, in strijd met alle goede beginselen van kerkrecht, op plaatsen waar reeds een

|85|

kerk bestond, een tweede soort kerkelijke gemeente in de bestaande ingeschoven. Te Doetinchem bestaat namelijk vooreerst de Nederlandsche Hervormde kerk, met eigen kerkeraad en dienaars, zoo predikanten als ouderlingen en diakenen; maar daarnaast bestaat nu in hetzelfde Doetinchem nog een andere kerk, evenzeer met een eigen bestuur en eigen inrichting, die zich zendingsgemeente noemt. En ook omtrent de kerk op den Vluchtheuvel is bepaald, dat in dezelfde gemeente naast de kerk van Zetten, de Vluchtheuvelskerk een zelfstandig bestaan zou hebben, met dien verstande, dat wie woont op goed aan de Heldringsstichtingen toekomende, recht zou hebben om zich aan den kerkeraad van Zetten te onttrekken en te voegen bij de Vluchtheuvelsgemeente. Stel dus, er ware geld voorhanden, om half Zetten aan te koopen, dan werd achtereenvolgens half de gemeente van onder den Zettenschen kerkeraad weggekocht. Met hoe goede bedoelingen deze stichtingen nu ook in het leven mogen geroepen zijn, toch zijn ze op grond van de beginselen van ons gereformeerd kerkrecht zeer stellig te veroordeelen. Zoo iets mag niet. Neen, zendingskerken kunnen slechts daar ontstaan waar de kerk nog niet is, en derhalve of in landen door Joden, heidenen of Mahomedanen bewoond, of in streken van ons eigen land, waar het geloof in Jezus Christus vernietigd werd; doch ook daar alleen.

Zulke zendingskerken nu kunnen ontstaan op tweeërlei manier namelijk òf doordien een bestaande kerk er van elders afgevaardigden heenzendt, om er een kerk te stichten, òf ook doordien particuliere geloovigen in Gods hand het middel zijn, om ongeloovigen tot belijders te maken, en doordien alsnu deze belijders zich tot een kerk vereenigen.

Een zendingskerk van het eerste soort begint met uiterst gebrekkig te zijn, en voorloopig slechts te bestaan uit het gezin van den gezonden dienaar des Woords. Ze is dan een filiaal-kerk van de kerk die hem zond; staande onder haar kerkeraad; onder haar belijdenis; en als een nog niet uitgestekte plant aan de moederplant verbonden. Schenkt God de Heere aan enkele inwoners dier plaats bekeering, dan worden deze gedoopt, niet krachtens het ambt van den Dienaar, maar krachtens volmacht aan dien dienaar door den zendenden kerkeraad verstrekt. Breidt die kring zich uit, dan wordt onder gelijk beding het heilig Avondmaal verstrekt. En eerst van lieverleê zal men er in slagen, naast den Dienaar des Woords een enkelen ouderling en diaken te plaatsen, om aldus eerst allengs de organisatie dezer kerk tot eenige volkomenheid te brengen, en den dag te doen komen, waarop ze, als een losgemaakte stek van de

|86|

moederkerk, haar eigen zelfstandig bestaan zal kunnen beginnen. Men heeft hier dus in deze zendingskerken het voorbeeld van nog onvolkomene kerken, die een tijdlang zonder het recht gebruik der Sacramenten en zonder oefening van tucht zijn, en aan wie toch als wordende kerken het karakter van kerk niet kan worden ontzegd.

Eenigszins anders is de gang van zaken, waar een zendingskerk ontstaat door particulier initiatief. Om het sterkste geval te nemen, is het namelijk zelfs denkbaar, dat eenige schipbreukelingen, op een onbekend eiland geland, er in slaagden de bewoners van dit eiland tot den Christus te bekeeren, en toch door gebrek aan communicatie buiten de mogelijkheid verkeerden, om met eenige bestaande kerk in aanraking te komen. In zulk een geval nu zouden deze belijders niet zonder kerkelijk verband mogen leven, maar zouden ze verplicht zijn, een kerk te stichten, opzieners en diakenen te verkiezen, door deze een dienaar des Woords te laten aanstellen en door dien dienaar in te voeren een dienst des Woords, het gebruik der Sacramenten en de oefening der tucht. Het zuiverst, zeer zeldzaam voorkomend geval, maar dat toch de wording der kerk in het helderst lichtstelt. Meestal daarentegen zou zulk een kring wel in contact kunnen geraken met bestaande kerken, en alsdan ging men veiligst, door aan een dier bestaande kerken hulpe te vragen, opdat een afgevaardigde dienaar des Woords met een ouderling daar ter plaatse verschenen, om opzieners te doen verkiezen, een dienaar des Woords van elders aan te bevelen, en door den heiligen Doop der bekeerlingen hunne belijdenis te bezegelen.

Gelegenheidskerken zijn die onvolkomene kerken, die tijdelijk ontstaan, nooit vaste noch volkomene gestalte verkrijgen, en weer verdwijnen met het verdwijnen van de oorzaak, die ze in het leven riep. Zoo vormt zich in tijden van oorlog een gelegenheidskerk in een leger te velde. Zoo vormt zich een gelegenheidskerk op een vloot, die langen tijd in zee is. Zoo vormt zich een gelegenheidskerk in badplaatsen, waar tijdelijk eenige Christenen saâm vertoeven. Zoo vormden zich vroeger vele zulke kerken in gezantschapswoningen, doordien Christen ambassadeurs met hun Christelijke helpers en familie tijdelijk aan Mahomedaansche, heidensche, of ook Gereformeerde gezanten aan Roomsche en Luthersche hoven verkeerden. Met uitzondering van enkele ambassadekerken verkregen deze gelegenheidskerken nooit een vaste gestalte. Vaak ontbrak er alle kerkinrichting, zelfs alle gebruik van het Sacrament, en stond de dienaar des Woords, bijaldien er zulk een ambtsdrager aanwezig was, geheel op zichzelf zonder kerkeraad en derhalve zonder kerkbestuur. Voor de koopvaardijschepen leverde

|87|

dit minder bezwaar op, daar deze gerekend werden te behooren onder den kerkeraad van de plaats van uitklaring. Maar voor het leger te velde en de marinevloot in zee ontbrak ook die aansluiting. Meestal zelfs werd de dienaar des Woords niet kerkelijk, maar door het militair bestuur gekozen; en zoo hebben we hier dan voorbeelden van nauw herkenbare kerken, die schier alle kenmerk misten, en toch ook zoo in haar tijdelijke en zeer onvolkomene gestalte, niet van alle kerkelijk wezen ontbloot waren. De rechtvaardiging van dezen zeer onvolkomen vorm lag in de onmogelijkheid van anders te handelen. Zoodra daarentegen die mogelijkheid aanwezig was, sneed men zoo onvolkomene kerkformatiën terstond af, en zoo bleef dan ook steeds veroordeeld het streven, om afzonderlijke kerkjes op te richten in hoogescholen, in koninklijke paleizen, op adellijke hoven en lustsloten, in Godsgestichten en dergelijke. Wel stond men toe, dat er in deze gestichten afzonderlijk gepredikt en afzonderlijk Sacrament bediend werd, bij manier van kerspelvorming, mits, en daar hield men aan vast met hand en tand, mits zulke kerspelen onder den kerkeraad der plaats verkeerden en aan de oefeninge van tucht onderworpen bleven, en aldus ook de bediening van den sleutel der predicatie en de bediening van het heilig Sacrament niet op autoriteit van den hulpprediker of dienaar, maar op last van den kerkeraad plaats greep. Wat op het Loo geschiedt, dat de koning hofpredikers aanstelt, die, buiten verband met den kerkeraad van Apeldoorn, in het Loo als predikers en Sacramentsbedienaars optreden, is in strijd met de eischen van het gereformeerde kerkrecht. Zulke dienaren moesten dus óf door den kerkeraad van ’s-Gravenhage gecommitteerd worden óf wel gesanctioneerd door den kerkeraad van Apeldoorn.

Kruiskerken, de derde soort van gelegenheidskerken, zijn óf nog onvolkomene óf wel besnoeide kerken. Haar eigenaardig karakter is, dat ze niet door innerlijk bederf, maar juist omgekeerd door hoog betoon van geloofskracht in heur belemmerden toestand gebracht zijn. Een kruiskerk namelijk is altoos een vervolgde kerk. Bijaldien de overheid van een land of stad of dorp vijandig gezind is en haar macht als overheid misbruikt, om den dienst der kerk te belemmeren, dan komt over zulk, een kerk het kruis der vervolginge. Zulk een kruis kan zeer licht, kan zwaar, kan ook middelmatig zijn, en naar gelang het kruis is, is dan ook de onvolkomenheid van zulk een kerk gering of wel aanmerkelijk. Treft nu zulk een kruis van vervolging de kerken Gods, eer ze zich volledig organiseeren konden, zoo snijdt het kruis wel nog geen bestaande organisatie af, maar belet toch het opkomen er van. Alzoo

|88|

was het in de dagen der Reformatie, toen de pas ontloken kerken aanstonds in de hitte van de vervolging vielen, en was het, hoewel op verren afstand, ook met de nieuwe kerkformatie van 1834, die pas opkomende, min of meer belemmerd werd in heur vrije ontwikkeling. Is nu zulk een kruis van vervolging zeer zwaar, gelijk onder de vervolging der Romeinsche keizers en van de Roomsche pausen, dan kan zulk een kruiskerk geheel onvolkomen worden, alle organisatie verliezen, van dienaren en opzieners beroofd worden, buiten den dienst van Woord en Sacramenten geraken, en ten slotte alleen in den kring der geloovigen bestaan, zonder dat daarom alsnog het wezen der kerk wegvalt. Bij minder zwaar kruis boet zulk een kruiskerk meest alleen haar vergaderplaats en het geregeld gebruik van heur dienaren in, zoodat ze in het verborgen schuilen, op onderscheidene plaatsen vergaderen moet, en met de stichting door oefenaars zich moet behelpen; bovendien vaak afgesloten zijnde van alle correspondentie met naburige kerken. Bij een zeer licht kruis daarentegen overkomt aan zulk een kruiskerk meest geen andere bedruktheid, dan dat ze met geldboete gestraft wordt, dat ze van zekere voorrechten verstoken blijft en haar publiek-rechtelijk karakter niet kan handhaven. In zeer onderscheidene gradatiën optredende, vertoonen deze kruiskerken ons derhalve een geheele reeks van de bijna volkomene tot bijna onherkenbare, steeds echter daardoor van alle andere onvolkomene kerken onderscheiden, dat ze niet alleen volkomen willen, maar ook zouden zijn, indien het kruis der vervolging maar ophield.

Doleerende kerken, het laatste soort gelegenheidskerken, waarop we wezen, daarentegen zijn een soort onvolkomen kerken, die ook wel volkomen zouden willen en konden zijn, maar die hierin verhinderd worden niet door het kruis der vervolging, dat de overheid over haar brengt, maar uitsluitend door den druk die een ingedrongen en dus valsch kerkbestuur op haar uitoefent. Ook hier laten zich weer onderscheiden graden en gevallen denken, allen echter steeds daarin overeenkomende, dat de kerk zelve nog niet als valsche, noch ook als ontvormde kerk, beschouwd wordt; dan toch zou men haar hebben te verlaten en tot nieuwe kerkformatie hebben over te gaan; maar dat de kerk, hoewel nog goede kerk Christi zijnde, door de ongetrouwigheid of ook door de verklaarde vijandschap van valschelijk ingeslopen kerkregeerders, belet wordt als kerk uit te komen en haar leven te toonen. Zulk een ingedrongen stel kerkregeerders kan staande worden gehouden door verschillende machten. Die macht namelijk kan óf

|89|

in de kerk zelve gelegen zijn, indien vele hypocrieten indrongen, die de geloovigen overstemden, en met meerderheid van keurstemmen het ongeloovig en vijandig kerkbestuur handhaafden. Die macht kan ook liggen in de correspondentie met andere kerken, d.i. in het kerkverband, bijaldien dit kerkverband in een geloovige gemeente, waar slechts weinige hypocrieten zijn, aan ontrouwe opzieners de hand boven het hoofd houdt en hun verwijdering belet. Of eindelijk kan die macht buiten de kerk gelegen zijn, indien de overheid door rechtstreekschen of zijdelingschen invloed zulke ontrouwe opzieners in het ambt bestendigt. Ook kunnen twee of zelfs drie van deze oorzaken samenwerken, indien er kerken zijn die lijden onder overstemming van hypocrieten, gebonden liggen in een belemmerend kerkverband, en b.v. door den invloed van Staatstractement belet worden in het doen van recht. Doch onder wat verschillenden vorm deze plage der kerken Christi ook optrede, toch is deze plage nooit het kruis der vervolging, maar steeds de plage van gedrukt te gaan onder een opgedrongen ontrouw kerkbestuur, dat men wel verwijderen wilde, maar voorshands niet kan. In al zulke gevallen nu wordt zulk een kerk, zoodra ze haar plicht doet, een doleerende kerk, d.i. een kerk die naar God klaagt of haar plage mocht worden weggenomen: die nog het besef heeft, dat ze zich herstellen zal, hoe doodelijk krank ze ook nederligge; en die eindelijk door geen verslappende theorieën misleid, de oprechtheid harer klachte juist daarin openbaart, dat ze zich onverwijld, zij het ook gebrekkiglijk, inricht naar den Woorde Gods. Een kerk die klaagt zonder zich op te richten, is een lamenteerde en geen doleerende kerk. Immers een kerk die recht zal hebben, om voor God en menschen te doleeren, is zulk een vergadering van geloovigen, die zich afscheidt van degenen, die de kerk verdrukken, naar Gods Woord trouwe opzieners aanstelt, en met het overgeven van de gevolgen aan God Almachtig, zoodra doenlijk overgaat tot een goede inrichting van den dienst des Woords en der Sacramenten. Intusschen kunnen deze pogingen voorshands nog tot zeer gebrekkige resultaten leiden. Het kan zijn dat men slechts zeer enkele opzieners vinden kan, genegen, om dit ambt te aanvaarden. Het kan zijn, dat men den dienst des Woords niet dan zeer ongeregeld kan hebben. Misschien ook slechts eenmaal per jaar den dienst der Sacramenten. Dit echter deert het karakter der doleerende kerk niet. Ze blijft kerk. Ze heeft er het wezen van. Ze zoekt het welwezen.

Volledigheidshalve zou men onder de onvolkomene kerken soms ook nog de zeer kleine, en als regel de vacante, kerken kunnen

|90|

meêtellen; doch daar dit verschijnsel niet abnormaal is, blijve het buiten bespreking.


Kuyper, A. (1883)