|27|
Formatie der kerken doelt uitsluitend op haar waarneembare openbaring, d.i. op haar verschijning in het zichtbare; en dus niet op haar innerlijk, mystiek en geestelijk bestaan. Op de vraag nu: wie deze zichtbare gestalte der kerk formeert; moet geantwoord: God, of wil men nader: de Christus doet dit, door de geloovigen, onder leiding van het ambt.
God doet dit, 1º. door zijn Raad, waarin het bestek ligt van het mystieke wezen der kerk; 2º. door zijn Wonderdaden en Openbaringen, waardoor de fundatie gelegd is, waarop, naar dat bestek, zou worden gebouwd; 3º. door zijn Woord en Geest, werkende de roeping en toebrenging zijner uitverkorenen; 4º. door de aandrift tot kerkstichting, die Hij door de gemeenschap der heiligen in zijn uitverkorenen werkt; en 5º. door den eisch tot belijdenis van het Woord, waarmeê Hij komt tot elk geloovige.
Zonder den raad Gods zou er geen zaad Gods zijn, en alzoo geen kerk waarneembaar kunnen optreden.
Evenwel deze aandrift tot gemeenschap der heiligen en deze eisch tot belijdenis worden dan eerst waarneembaar, indien ze zich openbaren als poging tot aaneensluiting in gehoorzaamheid aan het Woord; en het is hierdoor dat God de Heere zich bij het formeeren van zijn zichtbare kerken instrumenteel gebonden heeft aan het handelend optreden van de geloovigen.
Een zeker aantal geloovigen in een zelfde dorp of in dezelfde stad levende, maar zonder dienst des Woords en geordende gemeenschap, vormen nog geen zichtbare kerk, overmits alsdan die functie van het leven der geloovigen, die de kerk vormt, nog werkeloos bleef. Eerst dan openbaart zich derhalve de kerk in het zichtbare, bijaldien in de schare der geloovigen de aandrift van de gemeenschap der heiligen werken gaat en in gehoorzaamheid aan het Woord tot een resultaat komt. Dan toch is het resultaat van deze functie des geloofs in de geloovigen, dat zij in onderling verband treden, zich
|28|
aaneen sluiten, een kerk in het zichtbare formeeren en om hun formatie een kerk te doen zijn, die formeeren in persoonlijke en gemeenschappelijke gehoorzaamheid aan het Woord van God. Of deze formeerende werking van de functie des geloofs in deze schare der geloovigen echt en zuiver is, d.i. voortkomt uit een aandrang van den Persoon des Heiligen Geestes in een deel van het mystieke lichaam Christi, is Gode en zijn Christus bekend, maar, in volstrekten zin althans, nooit aan menschen. Wie geen kenner der harten is, kan door schijn en vroom vertoon misleid worden, en, hoezeer aan Gods uitverkorenen soms zelfs in hoogen graad de gave wordt toebedeeld van de onderscheiding der geesten, toch is deze gave steeds uitzondering en nimmer volkomen. Reden waarom steeds als regel behoort te gelden, dat elk iudicium de intimis, d.i. elk oordeel over het verborgen leven des harten, blijft buitengesloten, en alle oordeel in het kerkelijke zich te richten heeft naar wat men met zijn mond belijdt en betoont in zijn openbaren wandel.
Onder de geloovigen, als instrument voor kerkformatie, verstaan we derhalve zoodanige personen, die door hun zuivere belijdenis van de waarheid Gods en hun eerbaren wandel zich openlijk als geloovigen aandienen; een regel die van zelf in zich sluit dat wel zelden een kerk zal gesticht zijn, zonder dat reeds in haar wording de hypocriet meê insloop in de verzameling van Gods heiligen.
Voor zoodanige kerkstichting door het instrument der geloovigen, is noodig: 1º. hun vrijheid om te kunnen saamkomen, beraadslagen en besluiten; 2º. hun wil en verklaring dat zij in dezen band zich verbinden; 3º. overeenstemming van hun formeerende handeling met de eischen van Gods Woord; en 4º. derhalve plicht en vrijheid om dezen band persoonlijk te ontbinden, zoodra zulk verband voor hen de gehoorzaamheid aan Gods Woord zou afsnijden. Uit dien hoofde is en blijft elk kerkelijk verband steeds ontbindbaar, of liever nog, valt het van zelf uiteen, zoodra, wat als Christi kerke gesticht wierd, in een kerk van den Antichrist ontaardt.
Eindelijk, deze formatie van kerken, door het instrumenteel optreden der geloovigen, komt niet tot stand dan onder leiding van het ambt.
Een kerk is geen maatschappij, vereeniging of genootschap dat naar eigen keus en inzicht zijn belangen regelt, en zich vertegenwoordigen laat door zekere organen, die het naar eigen wilsbepaling formeert en met personen bezet. Ware de kerk in haar zichtbare gestalte zulk een societas, dan zou ze los zijn van de ware geestelijke, mystieke d.i., eigenlijke kerk, en dus den naam van kerk verbeuren. Ze zou dan niet principieel door God zelven en slechts instrumenteel door de
|29|
geloovigen geformeerd zijn, en, buiten God om, eenvoudig een menschelijk creatuur vormen. Om dit niet, maar om Gods formatie en alzoo een wezenlijke en werkelijke kerk te zijn, moet ze zich conformeeren aan de door God verordende formatie. Niet de wil der geloovigen, maar Gods wil, niet menschenkeus maar Gods Woord moet de vormende kracht uitoefenen, die haar wording beheerscht.
Vandaar reeds in haar oorsprong en wording de gebondenheid van de kerken aan het ambt. Dit beduidt, dat de saamgekomen geloovigen, die een kerk gaan formeeren, geen de minste macht over zichzelven en uit zichzelven, noch ook uit of over elkander hebben, maar dat zij saam hebben te knielen voor den Eénige, die macht over hen allen lieeft; d.i. voor den Heere hunnen God. Dat zij derhalve, zelven geen macht bezittende, dus ook geen macht kunnen op- of overdragen, en dat hun derhalve niets anders rest, dan in gehoorzaamheid aan God mannen aan te wijzen, die niet door hen, maar door God en van Godswege met macht worden bekleed.
Eerst door zulk een goddelijk ambt krijgt de kerk organen en openbaart ze zich dus als organisme, en het is onder leiding van deze organen, dat de kring die zich geformeerd heeft, eerst in vollen zin kerk wordt of althans zich als kerk kan openbaren.
Dit ambt kan of van buiten tot hen komen, óf uit hun eigen boezem ontstaan.
Het komt van buiten in, bijaldien opzieners van andere kerken zulk een kring van geloovigen behulpzaam zijn in het formeeren der kerk. Of ook het ontstaat in zijn eigen boezem, indien zulk een kring van alle gemeenschap met naburige kerken afgesloten, door keuze, krachtens het ambt der geloovigen, personen aanwijst, van wie ze vraagt, dat God ze in het ambt instelle.
Voor kerkformatie blijft alzoo drieërlei eisch: ten eerste de werking van den Drieëenigen God in de gemeenschap der heiligen; ten tweede een wilsdaad der geloovigen tot aaneensluiting in onderwerping aan Gods Woord; en eindelijk ten derde het optreden van het ambt, om de kerke Gods van alle andere maatschappijen te onderscheiden.