Vat men nu al deze deformatiën saâm, in de Ieeken en de dienaren; in de belijdenis en in de genademiddelen; in de tucht en in het liefdewerk; in den eeredienst en in het kerkbestuur; door de
|112|
sectarische groepen en door de secten, — dan tast ieder hoe deze veelvuldige krankheden ten leste derwijs het leven der kerk kunnen aantasten, dat de deformatie een einde neemt, doordien alle leven uit de kerk weggaat. Er is dan aan de kerk niets meer te deformeeren, omdat alle leven haar ontzonk. Aldus ontstaat de schijnkerk, d.i. de absoluut gedeformeerde kerk, die melaatsch is van den hoofdschedel tot de voetzool toe; gansch wit in de ingezonken huid; alle levenstint van haar geweken, zonder een spoor meer van gezond vleesch, waarop het gif der krankheid verstorend werken kon. In zulk een schijnkerk is het vrede, ruste, stilte als de stilte des grafs. Ze is gelijk een uitgebrande haard, die u slechts witte asch en grauwe sintels toont. Een lijk, maar nog niet overgegaan tot ontbinding! Zulk een schijnkerk zou ondenkbaar wezen, indien een kerk op zichzelve stond, en noch door kerkverband met andere kerken, noch door banden van den Staat, noch eindelijk door burgerrechtelijke betrekkingen van eigendom, bezit, rechten, of titels, nog een tijdlang werd opgehouden! Dan toch zou ze, na het wegnemen van haar kandelaar, eenvoudig ineenzinken, in staat van ontbinding geraken en vergaan. Nu daarentegen, door zulk kerkverband, staatsverband en rechtsverband, de ineenzinking en ontbinding wordt tegengehouden, kan zulk een formatie, die in geen enkel opzicht kerk meer is, toch nog den schijn van kerk te zijn behouden. Men vindt dan een geraamte, maar nog gekleed in het deftig, zij het ook gescheurd en bezoedeld kerkelijk gewaad. Zulke schijnkerken vindt men bijv. in, onze Oost-Indische koloniën, waar regeeringsgezag en staatsgeld ze staande houdt. Men vindt ze in Noord-Brabant, waar ze kunstmatig geteeld, nooit wortel schieten konden, maar toch door de biezen van een staatstractement blijven hangen aan den bijgestoken bloemstok. Eindelijk vindt men ze ook in Noord-Holland, in Groningen en Drenthe, misschien ook elders, in die plaatsen, waar geen enkel persoon meer is die belijdt, geen kerkelijke bediening, die de genademiddelen brengt, en waar elken morgen de zon opkomt en elken avond de zon ondergaat, zonder dat een enkele knie voor Koning Jezus gebogen wordt of een enkele tong hem belijdt.