§ 3. Op wat vierderlei wijze de kerke Christi te verstaan zij.

Het wezen der kerk moet op grond van dit gezag der Heilige Schrift onderscheidenlijk beschouwd worden onder vierderlei oogpunt. Men kan namelijk bedoelen òf de kerk, gelijk die in Gods raad besloten ligt; òf de kerk, gelijk haar leven verborgen is in Christus; òf de kerk, gelijk ze onder menschen op aarde verwerkelijkt wordt; òf eindelijk de kerk, gelijk ze eens in heerlijkheid jubelen zal voor den Troon.

Verwarring dezer vier verduistert alle helder inzicht.

Niet als waren er vier kerken; want het is dezelfde kerk die in Gods raad verordineerd ligt, die aan Christus door den Vader geschonken is, die op aarde gewrocht wordt, en die eens in heerlijkheid juicht. Maar onderscheiden moet dit vierderlei gezichtspunt, omdat in en voor de kerk, al naar gelang ge haar in Gods raad, in Christus, in de wereld, of in de glorie des hemels aanziet, geheel andere betrekkingen ontstaan, die het antwoord op alle voorkomende vragen wijzigen.

In Gods raad ligt de kerk aller eeuwen, met het volle getal der uitverkorenen, en naar zuiver bestek voltooid, van vóór de grondlegging der wereld af. In dien raad is ze verordineerd, geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt voor het aangezicht van den Drieënigen God.

Spreek ik daarentegen van de kerk in Christus, dan wordt die plechtige, majestueuse eenheid aanstonds gebroken, want een andere is de verhouding der patriarchen en profeten onder het Oude Verbond tot den Middelaar, en een andere de betrekking tot Christus voor de geloovigen des Nieuwen Testaments. Er was een oogenblik in den tijd dat hij vleesch wierd, een oogenblik dat bij leed en stierf, een oogenblik dat hij opstond, en er was derhalve ook een tijd toen deze wonderen der Barmhartigheid nog niet geschied waren. De vergeving en rechtvaardigmaking die in Gods raad eeuwig zijn, vallen dus bij den Christus in den tijd. Het rantsoen voor de kerk komt pas als hij sterft, gerechtvaardigd wierd de kerk eerst toen hij opstond. En evenzoo nu verschilt ook de betrekking tot den Middelaar voor de kerk die nog op aarde is van de betrekking, waarin de kerk in den hemel tot hem staat. Hier nog bruid, roepende om den Bruidegom, is ze daar reeds in het heilig

|6|

huwelijk ingetreden; een verschil zoo diep ingrijpend dat ze hier de verzoening nog van noode heeft, daar niet meer. Nochtans is door deze onderscheiding de kerk geenszins gedeeld, want zoowel de uitverkorenen van ouds, als die nu leven op aarde, of ook reeds ingingen in zaligheid, ja ook het zaad der kerk, dat nog uit moet komen, het is alles den Zoon van eeuwig geschonken, ze zijn in hem, één lichaam met hun Heer. Toen hij stierf, stierven alle uitverkorenen in den Christus, en, toen hij opstond, stonden alle uitverkorenen met hem op; ja, nu reeds zitten alle uitverkorenen, met Christus medegezet, in den hemel. „Gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God” (Col. 3 : 2). Het heilig, ondoorgrondelijk mysterie!

En geheel anders weer doen zich die betrekkingen voor, indien de kerk voor ons treedt, niet gelijk ze besloten is in Gods raad, of ook verborgen in Christus, maar gelijk ze zich openbaart op aarde hangende deze bedeeling. Dan toch gaat te loor zoowel de eenheid die de kerk in Gods raad heeft als de heiligheid die ze in Christus bezit, en doorloopt de kerk al die verschillende toestanden en heeft ze zich te bewegen in al die onderscheidene betrekkingen, die voortvloeien uit haar aanraking met de wereld, uit haar bezoedeling door de zonde, alsook uit die overgangen en ontwikkelingen, die van elk leven in den tijd nu eenmaal onafscheidelijk zijn.

Terwijl eindelijk, indien gewaagd wordt van de kerk nu reeds in den hemel, al deze aardsche betrekkingen weer wegvallen, om plaats te maken voor nieuwe verhoudingen, weer van geheel anderen aard, voornamelijk beheerscht door het onderscheid in heerlijkheid tusschen de voorloopige glorie waarin de gezaligden thans reeds jubelen, en de volkomener glorie na de opstanding, die tot Jezus’ wederkomst toeft.

Wie over de kerk spreekt, raakt dan ook zelf verward en verwart anderen, indien hij zich niet telkens en bij alle bespreking afvraagt: in welke van deze vier betrekkingen hij de kerk bedoelt.

Van reformatie der kerk handelende, heeft ook dit geschrift zich derhalve die vraag te stellen, en alsdan kan het antwoord wel geen ander zijn, dan dat bij reformatie der kerk, niet de kerk in Gods raad, noch de kerk in Christus, noch ook de kerk in den hemel is gemeend, overmits de kerk in dezen drieërlei zin niet gedeformeerd, en dus ook niet gereformeerd kan worden, maar dat eeniglijk en uitsluitend van de kerke Christi te handelen valt, gelijk ze zich openbaart op aarde.


Kuyper, A. (1883)