De vraag of er naast het ambt van predikant, ouderling endiaken nog een vierde ambt, dat van Doctor of leeraar, in de kerke
|64|
Gods bestaat, is niet uit te maken door verwijzing naar Ef 4: 1. Daar toch staat wel onderscheidenlijk, dat de Heere er sommigen gezet heeft tot apostelen en sommigen tot evangelisten, maar dan volgt er: sommigen tot herders en leeraars. Stond er sommigen tot herders en sommigen tot leeraars, zoo ware de zaak beslist. Thans niet. Onze Belijdenis in Art. 30 en 31 kent dan ook slechts drie ambten, en wel wordt in de Kerkorde van Dordt, Art. 2, van vier diensten gesproken, maar vooreerst moet de kerkorde naar de belijdenis, nooit de belijdenis naar de kerkorde uitgelegd, en ten andere is de kerk ook na 1619 niet overgegaan tot het scheppen van een kerkelijk Doctorenambt. Op grond hiervan dient erkend, dat het Doctorenambt dusver nog in staat van wording verkeerde, en eerst allengs door verdere ontwikkeling van den kerkelijken toestand tot zijn recht zal kunnen komen. Bij die verdere ontwikkeling zal dan als regel dienen te gelden: 1º. dat het kerkelijk Doctorenambt geheel onderscheiden worde van de universiteitstitels aan gepromoveerde personen verleend; 2º. dat het kerkelijk Doctorschap nooit een bloote titel, maar steeds een ambt zij, ten doel hebbende om de aanstaande dienaren des Woords op te leiden, wetenschappelijk de waarheid uiteen te zetten, en de waarheid, die de kerk belijdt, tegen ketterij te verdedigen; en wel deze drie saâm, of één dezer drie; 3º. dat zulke Doctoren aan de kerkelijke seminariën geplaatst worden, liefst tegelijk met opdracht van een deel van den dienst des Woords; 4º. dat zulke kerkelijke Doctoren zitting ontvangen in den kerkeraad hunner plaats, en adviseerende stem erlangen op classis en synode; 5º. dat ze voor het Doctoraat niet verkiesbaar worden gesteld dan na behoorlijke examinatie van studiën en godzaligheid; en 6º. dat deze kerkelijke Doctoren voor hun ambt aangewezen worden door de kerk, en in hun ambt ingezet hetzij door den kerkeraad, indien ze plaatselijk beroepen zijn, ’t zij indien ze voor een kerkelijke kweekschool zijn aangesteld, door de classis of synode die deze kweekschool heeft gesticht.
Hoogleeraren in de godgeleerdheid aan universiteiten, d.i. niet aan kerkelijke kweekscholen, maar aan zelfstandige niet-kerkelijke wetenschappelijke stichtingen, kunnen door den kerkeraad hunner woonplaats tevens tot kerkelijke Doctoren benoemd worden, maar zijn het niet als zoodanig. Raadzaamst is voor zulke universiteiten, dat ze voor de benoeming heurer hoogleeraren in de theologie de medewerking der kerk inroepen, op zulk een voet, dat aan deze hoogleeraren het kerkelijk ambt worde gegeven en aan de kerk het toezicht over hen die dit ambt bekleeden.