Ouderlingen, in engeren zin, zijn in graad van ambt gelijk aan de Dienaren des Woords, die in de Heilige Schrift met denzelfden naam van Ouderlingen en Opzieners bestempeld worden. De onderscheiding, die de Dienaren des Woords als leerende van de gewone Ouderlingen als regeerende Ouderlingen onderscheidt, is dan ook niet volkomen juist. Ook de gewone Ouderling toch leert. Slechts hier ligt het verschil in, dat aan den Dienaar des Woords de publieke uitlegging en toepassing van het Woord in de vergadering der gemeente toekomt, terwijl
|63|
de Ouderling in engeren zin slechts privatelijk leert door vermaning aan de huizen en het Woord te belijden heeft door zijn leven. Bij ontstentenis van den Dienaar des Woords kan ook wel de Ouderling de vergaderde menigte stichten, maar dit is waarneming van eens anders ambt, niet uitoefening van eigen ambt. Daarentegen staan in het kerkelijk regiment en bij de oefening der tucht de Ouderlingen geheel als evenknieën naast de Dienaren des Woords. In den dienst des Woords zijn ze slechts een hulpe, een aanvulling van de Dienaren, maar in de zaken van regiment en tucht niet alzoo. Dan toch vormen ze met de Dienaren één gezelschap, hebben gelijke bevoegdheid en moeten volgens Vraag 85 van onzen Catechismus beschouwd als „mannen daarover van de gemeente gezet”, ook, gelijk ons formulier van bevestiging zich uitdrukt, opdat „daardoor geweerd worde alle tyrannie en heerschappij.” Zelfs komen ze in zake kerkelijk regiment soms schijnbaar boven een Dienaar des Woords te staan, in zooverre namelijk wie toezicht op iemand heeft tehouden staat boven den persoon over wien dat toezicht gaat, en aan de regeerende Ouderlingen, om dit woord nogmaals te bezigen, zeer bepaaldelijk is opgedragen „toezicht te nemen op de leeringe en den wandel van de Dienaren des Woords.”
Ze moeten. gelijk Vraag 85 van onzen Catechismus zegt, door de gemeente verkozen worden, doch in het ambt ingezet door hun mededienaren, ’t zij de Dienaren des Woords, ’t zij regeerende Ouderlingen. Voor de wijze van verkiezing geldt hetgeen in de vorige § over de verkiezing van de Dienaren des Woords is gezegd.
Ze kunnen dienen, desnoods voor hun leven, maar beter voor een bepaald aantal jaren, opdat ook anderer gaven der kerke ten beste komen, en alle oligarchie uit de kerke Gods worde geweerd.
Indien aan één of meerdere Ouderlingen zoodanige dienst in de gemeente wordt opgedragen, dat hij zijn eigen beroep verzaken moet, behoort ook aan de zoodanigen levensonderhoud voor hun personen en gezinnen verstrekt te worden, op geheel dezelfde wijze en onder geheel dezelfde bedingen als boven avoor de Dienaren des Woords is aangeduid. Het doel thans nagestreefd door de aanstelling van godsdienstonderwijzers, en dusgenaamde Evangelisten, kon op zulk een wijze veel juister, beter en ordelijker worden bereikt.