Deze dienst des Woords is verschillend al naar gelang de bijzondere openbaring Gods nog voortduurt, tijdelijk geschorst wierd of reeds ten einde liep.
Duurt deze bijzondere openbaring Gods nog voort, en is ze werkzaam, dan gaat deze dienst rechtstreeks van God uit door zijn zieners en profeten. Er is dan geen geregelde voortzetting van dezen dienst, maar de dienst komt als de Geest Gods in de profeten komt; wordt afgebroken, als voor de profeten het gezicht verduistert; en wordt weer opgevat als God de Heere weer tot zijn knechten spreekt.
Toen daarom met Maleachi de profetie des Ouden Verbonds verstomde en tot op Johannes den Dooper niet weer stond te komen, is voor de vier eeuwen die daar tusschen liggen de geregelde dienst des Woords in de Synagoge op gang gebracht; een dienst die zijn hooge waarde slechts behield tot op den terugkeer der bijzondere openbaring in de dagen van Johannes den Dooper. Daarmeê toch wierd de dienst der Synagoge weer op den achtergrond geschoven en trad daarvoor in de plaats de dienst des Woords van onzen Hoogsten Profeet, door het „Bekeert u” van zijn heraut voorafgegaan en door den dienst van het apostolaat achtervolgd.
De dienst door aangestelde herders en leeraars komt eerst tot mondige
|11|
kracht, als met het wegsterven van dit apostolaat de bijzondere openbaring haar voltooiing bereikt heeft. Wel was er ook vroeger onderwijzing des Woords door den priester en door den vader in zijn gezin, maar een afzonderlijk ambt van herders en leeraars bestond er vóór den uitgang naar Babel niet; trad in de Synagoge slechts als praeformatie te voorschijn; en is eerst normaal geworden na het opvaren ten hemel van hem, die sommigen gezet had tot apostelen, daarna sommigen zette tot evangelisten, en sinds, alle eeuwen door, sommigen gezet heeft en nog zet tot herders en opzieners.
De praeformatie in het rabbinaat der Synagoge kon eerst opkomen toen de Schrift des Ouden Verbonds voltooid was; en evenzoo kon de formatie van dit ambt, na het wegsterven van het apostolaat, eerst tot groei en bloei komen, toen geheel de schriftelijke openbaring van Oud en Nieuw Verbond haar voleinding gevonden had. Zoolang dit geschreven Woord Gods nog niet kon werken, werkte God zelf door zijn Woord in de ziel der profeten te spreken; maar ook dat spreken moest een einde nemen, zoodra het geschreven Woord gereed lag. Ook daarna ging de werkzaamheid van den Heiligen Geest omtrent het Woord wel door, maar op andere wijze. Van nu af licht de Geest toe, gelijk Hij vroeger openbaarde.
Elke richting die deze vaste verhouding loswrikt; voor dit onderscheid tusschen den dienst des Woords voor en na de voltooiing der Heilige Schrift geen oog heeft; en ook nu nog, in gelijken zin als eertijds, van een openbarende werkzaamheid des Geestes gewaagt, rukt de ordinantiën Gods op Montanistische of Anabaptistische wijze omver; of wel maakt erger nog de „Openbaring Gods door zijn profeten en apostelen” gemeen, door, gelijk onderscheidene ethischen dit leeren, de openbarende werking des Geestes in de apostelen en profeten slechts gradueel van zijn verlichtende werking in de uitverkorenen te onderscheiden.