§ 46. Het ambtelijk werk der dienaren.

Art. 16 handelt over het ambtelijk werk der dienaren. Dit artikel luidt:

„Der Dienaren ambt is, in de gebeden en bediening des Woords aan te houden, de Sacramenten uit te reiken, op hunne medebroeders, Ouderlingen en Diakenen, mitsgaders de gemeente, goede acht te nemen en ten laatste met de Ouderlingen de kerkelijke discipline te oefenen en te bezorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiede.”

Het woord ambt komt hier niet voor in de beteekenis, waarin het thans gebruikt wordt. Naar de hedendaagsche opvatting beteekent ambt: de maatschappelijke betrekking, die iemand bekleedt, de openbare werkkring, waarin iemand geplaatst is tengevolge van eene benoeming door het openbare gezag van de overheid, zooals het ambt van burgemeester, rechter enz., of ook eene bediening in de kerk van Christus, waartoe iemand van Christus’ wege geroepen is.

Naar de oude opvatting van het woord 1) beteekent ambt de dienst of de bediening, die iemand heeft te vervullen, het werk, dat hij heeft te verrichten, de taak of de plicht, die op hem rust, zooals in 1 Chron. 6: 31 gesproken wordt van personen, die David gesteld had tot het ambt des gezangs in het Huis des Heeren. Hier komt dus het woord ambt voor in de beteekenis, waarin het in de 16de en 17de eeuw ge­bruikt werd, dus niet in de beteekenis van eene waardigheid of een werkkring, maar van de werkzaamheid, aan die waardigheid of werk­zaamheid verbonden. Dit blijkt mede uit het woord officium, dat in


1) Dr E. Verweys en Dr J. Verdam, Middelnederl. Woordenboek en Woordenboek der Ned. Taal door M. de Vries en A. Kluyver s.v.

|486|

de Latijnsche vertaling gebruikt wordt voor ambt, ’t welk beteekent dienstverrichting of plicht. We kunnen dus de woorden: „Het ambt der dienaren” weergeven met: het werk of de taak der dienaren. Wat is nu het werk van den dienaar des Woords? Dit artikel bedoelt niet eene notariëele beschrijving tot in de kleinigheden toe te geven van wat tot het ambt van den predikant behoort, maar het geeft slechts enkele hoofdpunten aan en wel den dienst der gebeden, de bediening van Woord en sacrament, het toezicht op de ouderlingen, de diakenen en op de gemeente, de oefening der kerkelijke discipline en de zorg voor de orde in de gemeente. Het stond, overeenkomstig de leering van Calvijn, reeds van oude tijden af in de Gereformeerde kerk vast, dat dit de taak van de Dienaren des Woords was. Het convent van Wezel sprak: „Het is buiten kijf, dat het ambt der Dienaren, welke de Schrift herders en opzieners en somtijds ook oudsten en ouderlingen noemt, voornamelijk bestaat in het Woord Gods te verkondigen, recht te snijden en toe te passen, zoowel in het openbaar als aan de huizen tot leering, vermaning en vertroosting naar de omstandigheden dit medebrengen, en in de bediening der sacramenten en de onderhouding der tucht”. Zoo ook omschrijft het „Formulier om te bevestigen de Dienaars des Woords” de taak der predikanten. Eveneens leeren de beste theologen 1).

Het werk der dienaren des Woords bestaat eigenlijk in drie deelen: 1˚ de bediening des Woords en der gebeden; 2˚ de bediening der sacramenten en 3˚ de regeering, waaronder ook kan gerekend worden het oefenen der tucht en het handhaven van de goede orde. De bediening van Woord en sacrament behoort uitsluitend tot de bevoegdheid der dienaren des Woords, terwijl de regeering der gemeente, het oefenen van opzicht en tucht en de handhaving der orde mede tot het werk der opzieners behoort.

De bediening des Woords is de eerste en de hoogste taak van den Dienaar. De H. Schrift is de onthulling van den genaderaad Gods voor eene gevallene wereld, en boodschapt de verzoening met God in Christus voor allen, die in den Zaligmaker gelooven. En nu heeft de Heere mannen verordend om de openbaring Gods, in het Woord gegeven, getrouw en grondig te verklaren en toe te passen naar de behoefte van de gemeente in haar geheel, en van de afzonderlijke personen in het bijzonder, met onderwijzen, vermanen, vertroosten en bestraffen, verkondigende de bekeering tot God, de verzoening met Hem door het geloof in Christus en wederleggende met de H. Schrift de dwalingen en ketterijen, die tegen de zuivere leer strijden.


1) Synopsis Disp. XLII, 65, 69; Voetius, Pol. Eccl. III, 404, 405.

|487|

Den Dienaar is opgedragen, het Woord Gods te brengen in de openbare vergaderingen der gemeente en den naam Gods openbaar aan te roepen vanwege de geheele gemeente (Hand. 6: 4; 1 Tim. 2: 1), doch hiermede hangt ten nauwste samen, dat het mede behoort tot de roeping des dienaars, dat hij het zaad der kerk heeft te onderwijzen, de leden der gemeente aan de huizen te onderrichten, te vermanen of te vertroosten, de kranken te bezoeken en aan de sponde der stervenden het licht van Christus ten eeuwigen leven te laten schijnen (Hand. 20: 20, 21; Tit. 1: 9; 2 Cor. 5: 18-20).

Ten tweede is het ’t werk van de Dienaren des Woords, de sacramenten te bedienen, die de Heere heeft ingesteld tot zegelen zijner genade (Matth. 28: 19; 1 Cor. 11: 23-26).

In de derde plaats is het ambt van de Dienaren des Woords, met de ouderlingen de gemeente Gods in goede orde en tucht te houden en haar te regeeren op zulk eene wijze als de Heere verordineerd heeft. Zij zijn als opzieners gesteld over de kudde Gods, en hebben naarstig toe te zien, dat de geloovigen zich gedragen naar den Woorde Gods, dat de sacramenten niet ontheiligd worden, dat tegen de onboetvaardigen gehandeld wordt met de kerkelijke tucht en dat de boetvaardigen weder in den schoot der kerk opgenomen worden.

Merkwaardig is het, dat de catechisatie, het huisbezoek, het ziekenbezoek en de huwelijksbevestiging niet genoemd zijn. Doch hieruit blijkt terstond, dat het de bedoeling van de kerkenordening niet is, een lijst van de werkzaamheden van den predikant te geven, maar alleen de hoofdzaak even aan te stippen. Heel deze arbeid kan onder de bediening des Woords in breederen zin gerangschikt worden. De catechisatie is de onderwijzing van de jeugd der gemeente in het Woord Gods met het doel, ze voor te bereiden voor de openbare be­lijdenis en het deelnemen aan de sacramenten. De huwelijksbevestiging is niet alleen het vragen van een zegen voor de jonggehuwden, maar een handeling van de kerk, waardoor zij voor hare leden bevestigt, wat in den kring der familie en voor de overheid is geschied. De jonggehuwden doen bij de bevestiging des huwelijks als echtpaar hun intrede in de gemeente en beloven daarbij, dat zij samen, en als het Gode belieft hun huwelijk met kinderen te zegenen, ook met hunne kinderen, in de vreeze des Heeren zullen wandelen. Om die reden behoort ook de huwelijksbevestiging bij de bediening des Woords.

Ook het huisbezoek en het ziekenbezoek behoort mede tot het ambt der Dienaren. Dezen arbeid hebben zij met de ouderlingen gemeen. De oude Gereformeerde theologen Calvijn, Zanchius, à Lasco, Voetius en anderen hebben zich zoo beslist mogelijk uitgesproken, dat het

|488|

huisbezoek ook door predikanten moet geschieden 1). De meeste ker­kelijke vergaderingen oordeelden, dat dit werk zoowel door de dienaren als de ouderlingen moet worden verricht, en dat men van het ge­trouw vervullen van dien plicht veel heil voor de gemeente verwachtte. De Synode van Dordrecht heeft het huisbezoek met name aan de ouderlingen opgedragen, en heeft in Art. 16 het huisbezoek niet rechtstreeks genoemd als behoorende tot de taak der dienaren des Woords. Doch daarmede is niet uitgesproken, dat het huisbezoek alleen door de regeerouderlingen moet worden verricht. Dat zou in strijd zijn met de historie van het ambt. Uit het ontstaan van de ambten, uit hunne onderlinge verhouding en taak is de verplichting van de dienaren des Woords af te leiden. Alles wat behoort tot der ouderlingen werk, behoort ook tot de taak der predikanten, maar niet alles, wat den dienaren des Woords opgedragen is, behoort tot de roeping der ouderlingen. De dienaren des Woords hebben met de ouderlingen opzicht over de gemeente te houden en te zorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiede. De predikant is ook herder en moet nauwlettend acht geven op zijne schapen, waken voor hun welzijn, voor de geestelijke gezondheid en hun de leiding en troost des Woords verleenen, zoowel aan de huizen als in de openlijke vergadering der gemeente. Een dienaar is ook wel herder in de prediking des Woords, maar hiertoe is zijn herderszorg niet beperkt. Als de gezant van den grooten Herder der schapen gaat hij rond bij de woningen, om allen zonder aanneming des persoons op te wekken tot den waarachtigen dienst en de vreeze des Heeren, om het woord van troost en vermaan te brengen, het trage op te wekken en het zwakke te sterken. Geheel ten onrechte beroept men zich dan ook op Art. 16 der Kerkenordening, die het huisbezoek wel terecht noemt bij het ouderlingenambt, maar daarmede niet bedoelde, dat de predikanten hiertoe niet geroepen waren. Immers ook de dienaar des Woords is presbyter en moet ook mede het werk van presbyter vervullen. De opsomming der werkzaamheden in Art. 16 is dan ook niet limitatief, alsof het werk des dienaars hiertoe beperkt zou zijn, maar praescriptief, bij wijze van voorschrift en voorbeeld.

Behoort dus ook het huisbezoek mede tot het ambt der dienaren, dit wil niet zeggen, dat zij het geheele huisbezoek mede moeten ver­richten, dat er geen huisbezoek zou mogen gedaan worden zonder den dienaar des Woords. Dit is in groote kerken eenvoudig onmogelijk. Dat zou er toe leiden, dat de dienaar des Woords geen tijd voor de studie overhield, dat hij zelf geestelijk zou verarmen en dat de


1) P. Biesterveld, Het huisbezoek, 3e druk, bl. 88-102.

|489|

ge­meente groote schade zou lijden. Doch de ouderlingen zijn den dienaar als medehelpers in het werk van de regeering en de verzorging der gemeente toegevoegd, opdat door hun gemeenschappelijken arbeid de gemeente zou worden gebouwd. Het huisbezoek is zoo goed en zoo noodig, niet alleen voor de gemeente, maar ook voor den dienaar des Woords. De band tusschen herder en kudde wordt bewaard en gesterkt. De herder leert de behoefte der schapen kennen. Hij kan nagaan of de prediking de gewenschte vruchten oplevert, op welke zaken hij zelf in de prediking en bij het onderwijs moet letten. Hij leert naast menige droeve ervaring ook kennen de kostelijke blijken van Gods genade in het leven en de ervaringen van Gods volk, zoodat het huisbezoek ook voor hem zelven rijke vruchten draagt, zoowel voor de verdieping van eigen geestelijk leven als voor zijnen ambtelijken dienst.

In de oude kerkenordeningen vindt men nog allerlei bijzondere bepalingen met betrekking tot de uitoefening van het ambt der dienaren. Zoo bepaalde de Synode van Dordrecht (1574, art. 39), dat men de „Zondagsche Evangeliën” d.w.z. de pericopen van de Roomsche kerk niet zou gebruiken en niet te lange teksten zou kiezen; dat men liefst geheele Bijbelboeken vooral van het N. Testament achter­eenvolgens zou verklaren (1578, art. 56); en dat men in het bestraffen van de zonden niet zoo persoonlijk zou zijn, zoodat elk kon merken wie bedoeld werd (1586, vr. 3). Maar omdat strenge bepalingen omtrent tekstkeuze praktisch moeilijk uit te voeren waren, lieten de kerkelijke vergaderingen weldra de vrije hand aan den dienaar. Dit is ook wenschelijk. De predikant is bij de uitoefening van zijn ambt wel aan het toezicht van den kerkeraad onderworpen, maar dit wil niet zeggen, dat hij bij elk werk eerst de goedkeuring van zijn kerkeraad heeft te vragen 1). Het ligt voor de hand, dat de predikant rekent met het kerkelijk jaar, maar overigens dient de prediker vrij te blijven in zijne tekstkeuze, zoowel met het oog op de persoonlijkheid van den dienaar, als met het oog op wat voor de gemeente noodig is. Alleen inzake de catechismusprediking is hij aan het kerkelijk voor­schrift gebonden.

De dienaar des Woords heeft tot taak, „met de ouderlingen de kerke­lijke discipline te oefenen en te bezorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiede”. De regeering en de oefening der tucht mag niet zijn in de handen van één persoon alleen, maar moet zijn bij eene vergadering van mannen, die de gansche gemeente vertegenwoordigen, opdat alle hiërarchie worde vermeden, alle willekeur worde tegengegaan,


1) Dr A. Kuyper, Onze Eeredienst, bl. 294-296; Voetius, Pol. Eccl. I. 845.

|490|

en er meer waarborg zij, dat naar den regel, door Christus gesteld, gehandeld worde en het recht en de vrijheid in Christus worde gehandhaafd.

Dit drukt Art. 16 uit door de woorden: „en te bezorgen, dat alles eerlijk en met orde geschiede”. Het woord eerlijk (in het Latijn decenter) beteekent hetzelfde als passend, betamelijk. Deze gedachte is ontleend aan 1 Cor. 14: 40, waar de Apostel Paulus er op wijst, dat in heel het leven der gemeente, in het groote en in het kleine, alle dingen passend, ordelijk behooren te geschieden, opdat het der gemeente welga en ’s Heeren naam worde verheerlijkt. God is niet een God van verwarring, maar van orde. En opdat dit doel bereikt worde, behoort de dienaar des Woords in samenwerking met de ouderlingen al zijn vlijt, zijn zorg en zijne liefde aan te wenden.


Bouwman, H. (1928)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 16