|405|
Het derde stuk der wettige beroeping is de approbatie. De regel is in de Gereformeerde kerken altoos geweest, dat de kerkeraad den beroepene aan de gemeente voorstelde, en dat — wanneer van de zijde der gemeente geen bezwaren werden ingebracht of de ingebrachte bezwaren geen aanleiding gaven, dat de beroeping onwettig moest worden verklaard — de kerkeraad overging tot de bevestiging van den gekozene.
Reeds Calvijn, die eene medewerking der gemeente bij de verkiezing noodig achtte, maar in Genève niet ten volle zijn ideaal kon bereiken, wist in 1561 van de overheid te verkrijgen, dat de leden der gemeente hunne bezwaren konden inbrengen. Te Wezel, 1568 1), werd bepaald, dat de gemeente zou medewerken bij de verkiezing en dat in de stemming van het volk „de gemeene bewilliging der kerk” besloten lag. Op de synoden van Emden, 1571, van Dordrecht, 1578, van ’s Gravenhage, 1586, en van Dordrecht, 1618-19 2), nam men als regel aan, dat de kerkeraad verkoos, en daarna de verkoren dienaren aan de gemeente voorstelde, opdat deze door stilzwijgende bewilliging de voorgestelde dienaren zou aanvaarden. Was er bezwaar, dan moest dit binnen 15 dagen worden ingebracht. Daartoe werd de verkiezing op 3 achtereenvolgende Zondagen bekend gemaakt. Deze regel, welke thans nog in de Gereformeerde kerken in Nederland geldt, is: „ten derde, in de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der Gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer, de naam des Dienaars den tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt”.
Wanneer de gemeente bij de verkiezing medewerkt, en haar stem uitbrengt over een door den kerkeraad voorgesteld getal, ligt hierin reeds de goedkeuring der gemeente opgesloten. Maar dat neemt niet weg, dat het wenschelijk is, dat ook na de verkiezing de gekozenen openlijk aan de gemeente worden voorgesteld. Er zouden toch ook nu nog bezwaren kunnen rijzen tegen de verkiezing of tegen den verkozene. De kerkeraad heeft over deze bezwaren te oordeelen. Zoo de bezwaren niet gegrond worden geacht en de klagers bevredigd zijn, kan de bevestiging doorgaan. Doch indien de bezwaarden niet bevredigd zijn, kunnen zij hunne klacht inbrengen bij de classis, die in dit geval beslist. De classis kan in het geval van de beroeping
1) Acta, Cap. II, 3-11.
2) Acta van Emden, art. 13; van Dordrecht 1578, art.
4; van ’s Gravenhage, 1586, art. 4; van Dordrecht, 1618-19, art.
4.
|406|
van een candidaat gemakkelijk beslissen, omdat bij haar niet alleen is het toezicht op de kerken, maar ook het peremptoir examen.
Van welken aard is de approbatie? Zij is iets anders dan de verkiezing, hetgeen duidelijk blijkt uit het woord zelf, dat goedkeuring beteekent, maar tevens omdat in art. 4 gesproken wordt van de approbatie der classis. De approbatie der classis is eene kerkelijke handeling, waarbij de classis zelve of ook eenige kerken of deputaten, door haar gemachtigd, toezien en controleeren, of de beroeping wettig is geschied, of de beroepen predikant goede getuigschriften heeft omtrent studie en levenswandel, en of hij in een vroegere gemeente met eere heeft gediend en eervol is ontslagen. Deze macht oefent de classis uit kracht van het kerkverband, waardoor zij het recht bezit om toezicht te houden op de handhaving van de leer en de orde in de kerken. Een vaste formule is voor de classicale approbatie niet in gebruik geweest. Het is voldoende, dat de classis, wanneer zij van den kerkeraad bericht ontvangen heeft, dat hij cand. N.N. beroepen heeft, en de verklaring heeft ontvangen, dat de beroeping naar orde is verloopen, het examen voor den beroepene regelt. Daarna wanneer het examen met goeden uitslag is afgelegd, en de classis de getuigschriften in orde heeft bevonden, kan de classis verklaren, dat zij gaarne de beroeping approbeert, hem het recht geeft om na bevestiging in de bediening des Woords op te treden, met de bede, dat de Heere der gemeente hem in de bediening tot een rijken zegen stelle 1). In overeenstemming hiermede is de approbatie der gemeente niet een deelnemen aan de verkiezing, maar de goedkeuring der verkiezing Daardoor is de approbatie de kroon op de verkiezing. Volgens het ambt der geloovigen hebben de gemeente en ook hare leden het recht de handelingen des kerkeraads te beoordeelen en te controleeren zoodat geen enkele verkiezing wettig en behoorlijk is, die niet door de gemeente is goedgekeurd. Deze approbatie steunt op de H. Schrif en op de praktijk der oude kerk. Daarom beschuldigt Calvijn terecht de Roomsche kerk, dat deze „het geheele recht des volks bij de verkiezing heeft weggenomen: het uitbrengen van de stem, de toestemming de onderteekening, en dergelijke zaken” 2). De approbatie, gelijk zij een historische instelling geworden is, is een soort van tuchtoefening.
Wat moet er geschieden, als er bezwaren worden ingebracht?
Voetius maakt hierbij onderscheid tusschen bezwaren tegen de verkiezing en tegen den verkozene. Geldt het bezwaar de wijze van verkiezing, dan kan de bezwaarde daarover met den kerkeraad spreken. Wordt hij niet tevreden gesteld, dan kan hij bij de classis klagen
1) Rutgers, Kerkel. Adviezen, I. 48-58.
2) Inst. IV,5,2.
|407|
niet om de bevestiging tegen te houden, maar om den kerkeraad aan te manen, in het vervolg voorzichtig te zijn. Geldt het bezwaar echter de leer, de gaven of de vroomheid en de eerbaarheid van den verkozene, dan moet de bezwaarde niet openlijk in de kerk tegen de afkondiging protesteeren of agiteeren, wat onwelvoegelijk zou zijn en tumult en oneenigheid zou verwekken, maar hij moet aan den kerkeraad of aan hen, die verkiezen, zijn bezwaar op bescheiden wijze mededeelen, en wordt hij niet bevredigd, in hooger beroep gaan. De kerkeraad, en bij eventueel beroep de classis of de synode, overweegt of het bezwaar door weinigen of velen wordt ingebracht. Is het getal klein, en staat daar tegenover een groot getal, dat de verkiezing goedkeurt, dan zal in den regel de klacht niet van groote beteekenis zijn. Soms gebeurt het, dat wegens een oogenblikkelijk gevaar voor scheuring de classis of de synode toestaat, ook wanneer er terecht bezwaar tegen leer of leven is ingebracht, den verkozene te bevestigen, echter onder voorwaarde en met de belofte aan de kerk, dat de classis zal medewerken om hem uit het ambt te verwijderen, wanneer hij in leer of leven iets ongerijmds zou bedrijven. Soms gebeurt het dat, wanneer de strijdende partijen over twee personen verschil hebben, door de classis of de synode geen van beiden wordt geapprobeerd, en ter voorkoming van scheuring de verkiezing van een derde wordt voorgeschreven 1).
In de vroegere redactie van de Kerkenordening werd sedert 1578 ook gesproken van de approbatie der overheid. Deze inmenging van de overheid in kerkelijke zaken, die een bron van veel ellende voor de kerken is geworden, en die in de 18de eeuw langzamerhand een formaliteit was geworden, werd in 1816 door het Algemeen Reglement der Hervormde kerk vernieuwd, en bleef gelden tot Koning Willem III in 1869 dat recht aan de besturen der kerk gaf 2). In de kerken der reformatie van 1834 en 1886 is dat recht der overheid in kerkelijke zaken geheel vervallen, wijl het niet erkend werd. En nadat de synode der Chr. Geref. kerk van 1891 besloten had, dat alle woorden en zinsneden in de Kerkenordening van Dordrecht 1618/19, welke slaan op de vroegere verhouding van kerk en staat, als vervallen werden geacht, en aan de Regeering bij schrijven van 15 Dec. 1891 hiervan kennis gegeven was, en de Regeering bij schrijven van 7 Jan. 1892 verklaard had, van die wijziging bericht te hebben ontvangen 3), heeft ook de synode van de vereenigde kerken 17 Juni 1892 hetzelfde standpunt ingenomen en daarvan kennis gegeven aan de Regeering 4).
1) Voetii, Pol. Eccl. III. 562.
2) J.Th. de Visser, Kerk en Staat III. 419 v.
3) De Bazuin van 22 Jan. 1892.
4) Acta Gen. Syn. v. 1892, art. 12.