Artikel 84
1. De namen van hen, die gedoopt zijn, die belijdenis des geloofs afgelegd hebben, die na afsnijding weder in de gemeente zijn opgenomen, die met attestatie of doopattest uit een andere gemeente zijn overgekomen, alsook van hen, die uit een andere dan een Gereformeerde kerk in de gemeente zijn opgenomen, zullen met nadere bijzonderheden in daarvoor aan gelegde registers zorgvuldig worden opgetekend.
2. Hetzelfde zal worden gedaan met de namen van hen, die met attestatie

|298|

of doopattest vertrokken zijn, die zijn overleden, die afgesneden zijn en die zich hebben onttrokken.

 

Registers van de leden der kerk

In dit artikel worden enige bepalingen aangetroffen, welke onder meer van belang zijn voor de goede uitvoering van het bepaalde inzake attestaties en doopattesten in het vorige artikel. De kerkeraden moeten daartoe kunnen beschikken over een behoorlijke registratie en administratie van de leden der gemeente. Een belangrijk element daarvoor vormt een nauwkeurige aantekening van elke doop, die in de gemeente wordt bediend. De oude kerkorde heeft in artikel 60 een bepaling, welke daarop speciaal betrekking heeft. Maar men kan moeilijk met goed recht staande houden, dat de gegevens inzake de bediening van de doop een volledige registratie betekenen. De herziene kerkorde volstaat daarom niet met de vermelding van de gegevens inzake de bediening van de doop. Zij biedt een opsomming van alle gegevens, die vereist worden voor de registratie.

In het eerste lid worden bedoeld de namen van degenen, die in de gemeente worden opgenomen of het aantal der belijdende leden komen versterken; in het tweede lid de namen van hen, die om de een of andere reden moeten worden afgevoerd.

Bepaald wordt, dat van een en ander zorgvuldige optekening behoort te geschieden in daarvoor aangelegde registers. De hier gebruikte terminologie bedoelt niets vast te leggen omtrent de vorm der registratie. Of het gebeurt in boeken dan wel op losse kaarten of op nog een andere wijze, doet er weinig toe. Er worden in de moderne administratie telkens weer nieuwe vormen toegepast. Er is geen enkel bezwaar tegen, dat de kerk zich tracht aan te passen bij dergelijke nieuwe methoden. Wel zal men verstandig doen met na te gaan, welke methode voor de kerkelijke administratie de meest geschikte is, of wel zich ten aanzien van die vraag te doen adviseren door ter zake deskundige personen. De kerkorde laat de kerkeraden daarin geheel vrij, al kan misschien het gebezigde woord registers in dat opzicht enig misverstand wekken. Onwillekeurig worden daardoor de gedachten geleid in de richting van boeken in groot formaat, waarin de gegevens moeten worden ingeschreven. Kennelijk moet het woord hier echter in een ruimere zin opgevat worden voor elke vorm van registratie, die tot het beoogde doel kan leiden.

Hoe het zijn moge, van alle kerkeraden mag worden verwacht dat zij zorg dragen voor een goede en zorgvuldige registratie van de leden der gemeente. Wanneer men de beschikking heeft over een kerkelijk bureau, zal dat weinig moeite opleveren. Maar ook in kleinere gemeenten, waar de bedoelde taak veelal rust op de scriba van de kerkeraad, dient daarop te worden gelet.

Er zou veel voor pleiten dat in het bedoelde opzicht een uniforme methode van registratie door de kerken werd gevolgd. Maar zo iets is alleen uitvoerbaar

|299|

bij een centraal geregelde administratie, waaraan alle kerken verplicht zijn zich te houden.