e. De oecumenische synode

 

Artikel 66
1. De kerken zullen met andere kerken van gereformeerde belijdenis, die deze belijdenis handhaven, in gemeenschap treden door op geregelde tijden samen te komen in vergaderingen, die gereformeerde oecumenische synoden worden genoemd.
2. De afgevaardigden naar deze synoden worden benoemd door de generale synode.

|235|

3. De generale synode kan zaken van algemene aard, met name die waarbij het belang van Gods koninkrijk in de gehele wereld gemoeid is, aan de oecumenische synode voorleggen.
4. Uitspraken van de oecumenische synode zullen door de kerken binnen door de generale synode vast te stellen grenzen, als bindend aanvaard worden.

 

Aard en plaats van de oecumenische synode

Hiermede komen wij tot de laatste afdeling in het hoofdstuk over de vergaderingen der kerk. Deze telt slechts één artikel. Hierin wordt gehandeld over de oecumenische synode. Het eigen karakter van deze kerkelijke vergadering is meteen aan het begin van het hoofdstuk reeds aangeduid. Want in het eerste artikel er van staat een afzonderlijk lid, dat met zovele woorden zegt, dat de oecumenische synode wordt onderscheiden van de overige, gewone vergaderingen als dragende een buitengewoon karakter.

Dit eigen karakter laat zich in verschillende opzichten aanwijzen. Eerst wil ik er echter de aandacht op vestigen, dat met dit artikel een geheel nieuw element in de kerkorde werd opgenomen. In de oude kerkorde staat over de desbetreffende aangelegenheid geen enkele bepaling. Het onderhavige artikel hebben wij te danken aan een ontwikkeling van zaken, welke zich eerst in onze eeuw heeft voorgedaan. Niet dat de hier bedoelde oecumenische synode als zodanig iets geheel nieuws zou wezen en voor onze vaderen een volstrekt onbekende zaak zou hebben gevormd. Wij kunnen het merkwaardige verschijnsel constateren, dat in de kerkorde van een verwante Gereformeerde kerk uit de zestiende eeuw de oecumenische synode met zovele woorden wordt genoemd. Dit is het geval met de tweede kerkorde van de Schotse kerk, opgesteld door Andrew Melville. Maar in Nederland heeft men er blijkbaar geen behoefte aan gevoeld iets dergelijks in eigen kerkorde op te nemen. Zelfs de synode van Dordrecht (1618), die in feite een min of meer oecumenisch karakter gelijk hier wordt bedoeld, heeft vertoond, is er niet toe overgegaan een nieuwe bepaling aan de kerkorde toe te voegen.

Het is in dit verband niet nodig, de gehele geschiedenis van de instelling der oecumenische synode te releveren. Ik herinner er alleen aan, dat reeds vóór de tweede wereldoorlog besprekingen in die zin zijn ondernomen tussen onze kerken, de Christian Reformed Church in Amerika en de Gereformeerde kerk in Zuid-Afrika. Wijlen professor Dr. G.Ch. Aalders heeft zich in dat opzicht veel moeite gegeven. Het is echter eerst na die wereldoorlog gelukt een voorbereidende vergadering voor het genoemde doel in Grand Rapids te doen bijeenkomen. Sedert dien zijn er verschillende oecumenische synoden gehouden, waarbij het aantal der deelnemende kerken een uitbreiding heeft ondergaan.

Het is deze omstandigheid, die aanleiding is geworden dat ook in de

|236|

herziene kerkorde enkele bepalingen zijn opgenomen ter regeling van de desbetreffende materie. Het is duidelijk, dat de regeling voor de oecumenische synode als zodanig op de weg ligt niet van onze kerken alleen, maar van de gezamenlijke kerken welke aan haar plegen deel te nemen. De oecumenische synode heeft dan ook een eigen regeling die met instemming van de diverse er in samenwerkende kerken tot stand is gekomen.

Het eerste lid van artikel 66 spreekt van de gereformeerde oecumenische synode als een vaste instelling. Zij is eveneens als de vergaderingen, in de voorafgaande artikelen genoemd, een vergadering van kerken. Maar als zodanig vertoont zij toch een eigen karakter. Want in haar zijn niet slechts de kerken van eigen kerkverband vertegenwoordigd, maar evenzeer een aantal kerken, waarmede onzerzijds wel banden worden onderhouden, maar welke met dit al buiten dat kerkverband staan en zelfs gevestigd zijn in andere landen en werelddelen. Van die andere kerken wordt geen opsomming gegeven. Zij worden omschreven als kerken van gereformeerde belijdenis, die deze belijdenis handhaven. Het zal duidelijk zijn, waarom deze laatste toevoeging er bij staat. Er zijn namelijk ook kerken van gereformeerde belijdenis, welke weinig of geen zorg besteden aan het handhaven der belijdenis door een behoorlijke tuchtoefening. Nu bestaat er geen bezwaar om ook met dergelijke kerken contact te zoeken en te onderhouden. In feite wordt er door onze kerken ook correspondentie onderhouden met kerken van die aard. Maar wel ontmoet het bezwaar om met haar in zo nauwe verbinding te treden als in een oecumenische synode wordt nagestreefd. Zal het hiertoe kunnen komen, dan moeten de desbetreffende kerken tegenover de kerkelijke aangelegenheden op analoge wijze staan en daarover ook op analoge wijze willen handelen als dit gebeurt volgens de kerkorde van onze kerken.

Ten aanzien van het samenkomen der oecumenische synode wordt er niet een nauwkeurig-bepaalde termijn genoemd, gelijk wel het geval is ten aanzien van de particuliere en generale synoden. Er is in dat opzicht wel bezig een traditie te ontstaan. Maar behalve dat er bij het opstellen van de kerkorde in dat opzicht nog wel enige onzekerheid was, moeten wij dit punt ook beschouwen als te behoren tot de regeling van de oecumenische synode zelf. Onze kerkorde zegt alleen, dat zij zal samenkomen op geregelde tijden.

De gebezigde benaming ligt voor de hand. Ik wil er alleen op wijzen, dat het begrip hier moet worden onderscheiden van hetzelfde begrip in de woordverbinding: oecumenische beweging. Sommigen zullen misschien dit woordgebruik enigermate verwarrend achten. Maar het zou niet gemakkelijk zijn, voor de hier bedoelde vergadering een andere geschikte benaming te vinden. Bovendien wordt er tegen misverstand voldoende gewaakt door niet in het algemeen van oecumenische, doch van gereformeerde oecumenische synode te spreken.

Het tweede lid bepaalt, dat de afgevaardigden naar de oecumenische synode

|237|

worden benoemd door de generale synode. Dit is iets haast vanzelfsprekends. Door die bepaling wordt de lijn van de wijze van afvaardigen naar de andere vergaderingen der kerk in onze kerkorde doorgetrokken. Over het aantal der afgevaardigden is er geen nadere aanwijzing.

Het derde lid houdt zich bezig met de kwestie van het agendum der oecumenische synode. In een zeker opzicht zal men wat hier staat, teleurstellend vinden. Want met betrekking tot geen enkel punt staat voorgeschreven, dat het bij de oecumenische synode ter tafel moet worden gebracht. Er is louter en alleen een mogelijkheid geopend om zaken aanhangig te maken bij die synode. Het hangt geheel af van het believen van de generale synode, of zij er zaken aan de orde zal stellen, en zo ja, ook in welke zin zulks door haar zal geschieden. Het is niet gezegd, dat het altijd zal moeten blijven bij de hier aanwezige opzet. Er is een ontwikkeling denkbaar, waarbij men er op de duur toe zou overgaan voor te schrijven dat bepaalde zaken naar de oecumenische synode behoren verwezen te worden.

De zaken welke de generale synode bij de oecumenische aanhangig kan maken, zijn, gelijk vanzelf spreekt, van algemene aard. Zij moeten betrekking hebben op meer dan alleen onze eigen kerken. De kerkorde zegt er dit van, dat het met name zaken kunnen zijn, waarbij het belang van Gods koninkrijk in de gehele wereld is gemoeid. Deze omschrijving is wel wat algemeen. En ieder zal geneigd zijn de vraag te stellen, of het niet mogelijk was geweest een wat meer in bijzonderheden tredende aanduiding te geven, een aanduiding waarin bepaalde kerkelijke aangelegenheden werden vermeld. Waarom zou er bijvoorbeeld de belijdenis niet in kunnen zijn opgenomen? Persoonlijk zou ik tegen iets dergelijks geen bezwaar hebben. Maar misschien is het, in het stadium waarin wij ons met onze gereformeerde oecumenische synode bevinden, toch beter, dat de kerkorde het laat bij een zo algemeen luidende bepaling. Helaas hebben tot heden opgedane ervaringen nog geen grootse perspectieven ontsloten.

Er is ten slotte nog een punt, dat voorziening eiste. Het is het punt, dat behandeld wordt in het vierde of laatste lid. Het betreft de kracht en de waarde van de door de oecumenische synode te nemen beslissingen. Alweer moet er ook in dit opzicht een onderscheid worden geconstateerd met uitspraken en beslissingen van de gewone kerkelijke vergaderingen. Hiervan geldt, dat zij door de kerken in het algemeen als bindend worden aanvaard. Maar een dergelijke strikte bepaling moet ten aanzien van de uitspraken der oecumenische synode worden vermeden. De plaats van deze synode ten aanzien van ons kerkverband brengt zulks met zich mede. Zij staat niet in dit kerkverband zelf; maar zij staat alleen in een bepaalde relatie tot dat kerkverband. De vraag, of uitspraken der oecumenische synode als bindend aanvaard kunnen worden, moet daarom afhankelijk worden gemaakt van het oordeel der generale synode. Eerst dank zij haar eigen beslissing kunnen dergelijke uitspraken rechtskracht verkrijgen voor de kerken van eigen kerkverband. Vandaar de bepaling dat uitspraken van de oecumenische synode

|238|

alleen als bindend aanvaard zullen worden binnen door de generale synode vast te stellen grenzen. Op het ogenblik is het in het algemeen zo, dat alle beslissingen der oecumenische synode achteraf de goedkeuring behoeven van de generale synode.

Zo zal het duidelijk zijn dat de oecumenische synode, in vergelijking met de andere kerkelijke vergaderingen, een eigen karakter vertoont. Dit mag met recht een buitengewoon karakter heten, zoals het in artikel 27 wordt gezegd.