Artikel 50
1. Naar de classis zal de kerkeraad van elke kerk een dienaar des Woords, een ouderling en een diaken afvaardigen, of indien de kerk vacant is, twee ouderlingen en een diaken.
2. Ambtsdragers, die niet afgevaardigd zijn, kunnen door de vergadering worden toegelaten als adviserende leden.

 

Samenstelling van de classis

Hier wordt gehandeld over de samenstelling van de classicale vergadering. Deze bestaat, gelijk reeds in het voorbijgaan werd opgemerkt, uit afgevaardigden van de respectieve kerkeraden der kerken, die tot het desbetreffende classicaal ressort behoren. Zakelijk bestaat er in dit opzicht overeenstemming met wat in de oude kerkorde staat bepaald. In de aanvang van artikel 41 ervan heet het: De classicale vergaderingen zullen bestaan uit genabuurde kerken, dewelke elk een dienaar en een ouderling … daarhenen met behoorlijke credentie afvaardigen zullen.

Wij vinden hier een uiterst belangrijk beginsel uitgesproken. Dat er naar de classis, gelijk naar alle meerdere vergaderingen, ambtsdragers moeten afgevaardigd worden, kwam reeds bij artikel 44 ter sprake. Nu behoeft alleen nog aandacht besteed te worden aan de vraag, welke ambtsdragers als zodanig in aanmerking worden gebracht. Het blijken niet uitsluitend dienaren des Woords te zijn, maar eveneens ouderlingen en diakenen. En wel in deze zin, dat iedere kerkeraad naast een dienaar des Woords ook een ouderling

|192|

en een diaken afvaardigt, zodat alle groepen ambtsdragers in gelijk aantal aanwezig zijn. Het kan zelfs voorkomen, dat er meer ouderlingen zijn dan dienaren des Woords. Want wanneer er een vacante kerk is, volstaat de desbetreffende kerkeraad niet met het zenden van één ouderling, maar heeft hij het recht, in plaats van de ontbrekende predikant, nog een ouderling af te vaardigen. Dit recht stond in de oude kerkorde niet vermeld, al werd het in werkelijkheid gewoonlijk wel uitgeoefend. Het geval dat er meer dienaren des Woords dan ouderlingen zitting mogen nemen, doet zich daarentegen niet voor, want een kerkeraad heeft niet het recht meer dan één dienaar des Woords af te vaardigen.

Deze gelijke vertegenwoordiging van predikanten en van ouderlingen is een kenmerkend verschijnsel van de kerkregering bij de Gereformeerden. Men spreekt wel van een gelijkelijk betrekken van geestelijken en leken in de regering der kerk. De term leken wordt in dit verband zelfs meermalen in geschriften gebruikt. Toch dient dit spraakgebruik vermeden te worden, als meer passend bij een Roomse dan bij een echt-Schriftuurlijke opvatting. Predikanten zijn geen geestelijken en ouderlingen zijn geen leken. Beiden zijn zij ambtsdragers en zijn zij, hoezeer ook onderscheiden ten aanzien van de hun toevertrouwde taak, als gelijkwaardig te beschouwen. De een staat niet boven de ander, maar tezamen moeten zij, in nauwe samenwerking met elkander, de belangen van de kerk behartigen. Dit is het mooie van de kerkregering in de Gereformeerde kerken. Natuurlijk zal de dienaar des Woords gewoonlijk in de praktijk blijken wat meer invloed te oefenen. Daartoe kan onder meer bijdragen de omstandigheid, dat hij keer op keer de classicale vergadering zal bijwonen, althans wanneer hij alleen aan zijn gemeente als predikant is verbonden, terwijl de ouderlingen veelal alleen beurtelings aan die vergadering deelnemen. Deze omstandigheid betekent evenwel geen inbreuk op de geschetste verhoudingen, vooral niet wanneer wij in het oog houden, dat doorslaggevend moeten zijn de kracht van de argumentatie en de deskundigheid, waarmede de zaken door wie dan ook van de leden der vergadering behandeld worden.

De regelmatige afvaardiging ook van diakenen naar de classis is een nieuwigheid ten opzichte van het in de oude kerkorde bepaalde. Onder vigeur daarvan kon een diaken alleen bij verhindering van een ouderling zitting ontvangen, niet zonder opzettelijke goedkeuring der vergadering. Het inzicht evenwel dat de diaken niet minder dan de ouderling als ambtsdrager een legitieme plaats inneemt in het kerkelijk leven, alsmede de grotere betekenis die men aan het werk der diakenen is gaan toekennen, heeft er toe geleid dat ook aan hen een plaats werd toegewezen in de meerdere vergaderingen, onder voorbehoud van het in artikel 45 bepaalde.

Artikel 50 heeft nog een tweede lid. Wat daarin staat, heeft in de synoden, die de herziene kerkorde moesten vaststellen, nog al wat bespreking uitgelokt. De inhoud vertoont overeenkomst met de bepaling in artikel 42 van de oude kerkorde en is ook bedoeld als een vervanging daarvan. Dat artikel luidt als

|193|

volgt: Waar in een kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij die niet … afgevaardigd zijn, in de classe mogen verschijnen en adviserende stem hebben. Men ziet dat het element van het verlenen van adviserende stem is bestendigd gebleven. Maar het verschil is dit, dat dit voorrecht verleend wordt niet meer alleen aan predikanten, maar zeer algemeen aan alle ambtsdragers kan worden toegekend, die niet afgevaardigd zijn. Het spreekt vanzelf, dat hier alleen bedoeld worden ambtsdragers uit de kerken, die behoren tot het desbetreffende classicaal ressort. Voor het overige wordt evenwel geen onderscheid gemaakt tussen de diverse ambtsdragers, zoals vroeger feitelijk wel gebeurde. In dit opzicht gaat de kerkorde thans meer consequent te werk. Dienaren des Woords hebben boven ouderlingen niets voor bij het worden toegelaten tot de classicale vergadering. Indien ouderlingen om de een of andere reden haar bijwonen, kunnen zij even veel recht doen gelden op het ontvangen van een adviserende stem als de predikanten, die, hoewel geen afgevaardigden, toch aanwezig zijn. Niettemin is het een goede gewoonte, wanneer predikanten, ook als zij niet afgevaardigd zijn, de classicale vergadering bijwonen. Zowel voor henzelf om van de classicale aangelegenheden op de hoogte te blijven, als voor de classicale vergadering om eventueel van hun adviezen profijt te trekken, is dat een nuttige zaak.