197. Moet aan het absoluut karakter der excommunicatie vastgehouden worden?

 

(1911.)

330. Het bezwaar, dat ge hebt tegen hetgeen in onze Formulieren van eenigheid en in onze liturgische Formulieren van de excommunicatie of ban gezegd wordt, begrijp ik niet goed.

Wat daarin „absoluut” gezegd wordt, is ook, „absoluut” bedoeld, maar natuurlijk alleen „voor zoover menschen oordeelen kunnen.” Dit spreekt zoo vanzelf, dat het er zeker niet bij behoefde uitgedrukt te worden. Evenmin als dit geschiedt in honderde dergelijke gevallen; b.v. in hetgeen in de 1e Doopvraag van onze kinderkens absoluut gezegd wordt; of in zoovele qualificaties, die de Apostolische brieven aan de gansche gemeente, en aan alle lezers, die er lid van zijn, geven; of in uwe eigene toespraken aan gemeenteleden enz., als ge hen zonder eenige clausule, en dus absoluut „broeders” noemt; enz. enz.

Aan dat absolute (aldus opgevat) moet zeer zeker de hand gehouden worden, en dus ook gehandhaáfd worden, dat het hier „de sleutelmacht” geldt. Anders gaat alle ernst van de kerkelijke

|302|

tucht, ja die tucht zelve, verloren. Gelijk b.v. in het Ned. Herv. Kerkgenootschap, waar de zoogenaamde tucht eigenlijk alleen is „eene uitsluiting uit het instituut der kerk,” dus eigenlijk alleen eene administratieve maatregel is, die als zoodanig zeer zeker aan de kerk niet vrijstaat.

Juist om den ontzaggelijken ernst der excommunicatie hebben onze Geref. kerken, die in vroeger eeuwen altijd slechts met hoogen ernst toegepast, d.i. eerst na langdurig rijp beraad en wanneer men genoegzaam verzekerd was van de hardnekkigheid in eene ergerlijke afwijking. De tucht, met afhouding van het Avondmaal, volgens art. 76 K.O. werd doorgaans een aantal jaren volgehouden, eer men kwam tot de excommunicatie, volgens art. 77 K.O. En ook dan bleef men nog lang bij den eersten stap van die excommunicatie (bekendmaking aan de gemeente, nog zonder naam) eer men overging tot den tweeden (bekendmaking met naam), waarbij dan ook nog advies van de Classe noodig was.

Voor het overige kan ik u in een brief geen verhandeling schrijven over de kerkelijke discipline. In het Handboek van Kerkrecht van Voetius vult dat terecht heel wat bladzijden.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 77