164. Kan bij geschillen in handelszaken tusschen leden der gemeente de Kerkeraad optreden?

|246|

(1907.)

277. In de kerkelijke tuchtzaak, waarover ge schrijft, kan ik u geen beslist en volledig advies geven; want daartoe ben ik, ondanks uwe inlichtingen, met de zaak niet genoeg bekend; terwijl het bovendien ook moeielijk aangaat over twistzaken definitief te oordeelen zonder de partijen zelve gehoord te hebben.

Voor zooveel ik de zaak nu ken, is mijn indruk, dat de censuur en schorsing van den door u bedoelden ouderling niet voldoende gemotiveerd is.

De aanleiding was, dat hij met eenige anderen afgesproken had een partij aardappelen te koopen, daarna in strijd met die afspraak zelf die partij gekocht had, en vervolgens dit laatste tegenover zijn compagnons ontkende. Over dit laatste (het spreken van onwaarheid) is hij toen door den kerkeraad onderhouden; waarbij de kerkeraad zich toen zeker wel bij dat ééne punt zal bepaald hebben, zonder zich met de handelszaak en met het handelscontract, en met den koop der aardappelen ook maar eenigszins in te laten, daar toch over zulke zaken een kerkeraad geen rechter mag zijn, of zelfs kan zijn, maar beslist moet worden door middel van arbitrage of van den burgerlijken rechter, En over het bedoelde onwaarheid spreken heeft de verdachte toen voor den kerkeraad schuld beleden.

Welnu, daarmede was ten zijnen aanzien de zaak dan ook afgedaan, wat den kerkeraad betreft. Terecht heeft de kerkeraad geweigerd hem nu toch uit zijn ambt te ontzetten, gelijk verlangd werd door zijn compagnons, die zijn schuldbelijding „niet aanvaardden.″ Of deze toen voor dat „niet aanvaarden″ door den kerkeraad ook vermaand zijn, blijkt uit uwe mededeeling niet, maar doet voor uwe vraag ook niet ter zake.

De zaak is echter in den kerkeraad weer ter sprake gekomen, doordat (gelijk ge schrijft), „de ouderling in strijd met die schuldbelijding doorgegaan was met de handelszaak buiten zijn compagnons om″; en toen „weigerde hij zijn schuldbelijding te handhaven, zeggende dat hij onschuldig was″. En hierop is hij „dientengevolge gecensureerd en geschorst″.

Hiervan begrijp ik nu niets. Met die „handelszaak″ had de kerkeraad als zoodanig toch niet te maken. Daarin kon en mocht

|247|

hij niet oordeelen, en allerminst kon en mocht hij een kerkelijk tuchtmiddel gebruiken, ten einde iemand te dwingen in een handelszaak naar het inzicht van den kerkeraad te handelen. Toch schijnt dit geschied te zijn, en zelfs zou ik hieruit bijna opmaken, dat hem vroeger door den kerkeraad een schuldbelijdenis gevraagd was, niet over zijn „onwaarheid spreken″, maar over zijn gedragingen in den handel, in welk geval de kerkeraad dan reeds bij den aanvang op een m.i. verkeerden weg zou geweest zijn.

Uwe mededeeling liet echter ook toe, de uitdrukking: „hij weigerde zijn schuldbelijdenis te handhaven, zeggende dat hij onschuldig was″, in dezen zin op te vatten: hij ontkende, dat hij vroeger onwaarheid gesproken had. Waarbij dan echter onverklaard blijft, waarom hij zulks dan vroeger wèl zou beleden hebben. Tenzij dan dat zekere pressie op hem was geoefend.

Maar in ieder geval zou zijn „neen″ dan staan tegenover het „ja″ zijner compagnons; en zou dus het bewijs ontbreken, dat voor censuur (en dus eventueel voor excommunicatie) noodig is, die toch nooit op vermoedens, hoe waarschijnlijk ook, mag worden uitgesproken. In zulke zaken is wederzijdsch misverstand ook altijd mogelijk en denkbaar.

Ziehier in het kort mijn indruk. Maar ik herhaal, dat ik met personen en omstandigheden niet genoeg bekend ben, om beslist en volledig te kunnen oordeelen.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 71