115. Hoe te handelen indien bij verandering van grenzen tusschen twee kerken, leden der eene kerk, die daardoor bij de andere zouden komen, toch hun kinderen in de vroegere kerk laten doopen?

 

(1914.)

194. In de zaak, waarover uw schrijven mij een en ander mededeelt, kan ik uit uwe mededeelingen tot geene andere slotsom komen dan deze: dat uw kerkeraad ten onrechte bezwaar maakt tegen de besluiten der Classe.

Om de kerkelijke orde te bewaren en om de opzieners in staat

|103|

te stellen hun ambt behoorlijk te bedienen, moet iedere kerk haar eigen grenzen hebben, binnen welke alle hare leden wonen, en buiten welke zij geene leden kan hebben.

Toen dus, door wijziging der kerkelijke grenzen, een gezin dat vroeger tot X behoorde, voortaan binnen de grenzen van Z kwam, behoorde dat gezin van toen af tot Z. waar zijn leden in de boeken dezer kerk moesten worden opgenomen, en waar zij onder het opzicht van den kerkeraad van Z vanzelf kwamen te staan. Deze kerkeraad kon hun dan toch wel toestaan, in X doorgaans ter kerk te gaan, zonder hen daarover dan lastig te vallen; en zelfs kon hij hun toestaan (als daarvoor speciale reden was) in X van Doop en Avondmaal gebruik te maken, mits dit dan niet eene doorloopende vergunning was, maar telkens vóór elke bediening van Doop en vóór elke Avondmaalsviering van den kerkeraad van Z door hen gevraagd werd, en dan, met goedkeuring van dien kerkeraad, door den kerkeraad van X werd toegestaan. Maar zulke inschikkelijkheid zou toch nooit verandering kunnen brengen in de eischen van recht en van orde, volgens welke de leden van dit gezin leden zijn van de kerk van Z.

Indien zulke inschikkelijkheid eene ongeoorloofde scheiding bracht in het gezin, dan zou zij zeker niet betoond mogen worden, en zou dat gezin dus moeten vermaand worden, voortaan geheel naar Z, en niet meer naar X ter kerk te gaan. Maar ik kan niet zien, hoe hier sprake kan zijn van „scheiding in het gezin”; tenzij dan, dat men zou meenen, dat dit gezin ook in volgende geslachten aan X zou verbonden zijn. Maar dit kan toch wel niemand meenen; waartoe anders die geheele grensregeling?

Uit dat gezin moeten de kinderen dus natuurlijk ook bij den kerkeraad van Z ten Doop gepresenteerd worden. Wel kan deze kerkeraad op verzoek van den vader toestaan, dat de Doop in X bediend wordt, even goed als hij kan toestaan, dat de Doop in Y, of waar ook geschiedt; mits met goedvinden van den kerkeraad der vreemde kerken, en met verplichting van dezen om den toegedienden Doop terstond aan den kerkeraad van Z te berichten, opdat die in de Doopboeken van Z worde ingeschreven. Indien uw kerkeraad dus een kind uit dat gezin te X ten Doop heeft toegelaten zonder toestemming van den kerkeraad van Z, en ook

|104|

zonder bericht aan dezen, opdat de Doop in Z’s boek werd ingeschreven, dan was dat zeker met Gereformeerd kerkrecht en kerkelijke orde in strijd en had de Classe gelijk, toen zij dit afkeurde.

Ziehier althans iets op uw vraag.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 38
Kerkorde GKN (1905) Art. 60