§ 54.
Besluit.
Het blijkt dus in deze geheele voorstelling der
|261|
Hervormde Kerk van Nederland in hare betrekking tot den Staat, dat in vele opzigten hier die verhouding en staats-kerkelijke inrigting heerscht, welke hedendaags in Duitschland door velen gewenscht wordt, die op de vrijheid en emancipatie der Kerk, vooral op synodaal-inrigting aandringen. Zij toch zullen velen der trekken van het door hen ontworpen Kerkwezen in onze kerkelijke wetgeving terugvinden.
Maar niet minder blijkt hieruit, dat onze Kerk eene gematigde vrijheid geniet, terwijl het intusschen den Staat geenszins aan waarborgen ontbreekt ter verzekering van deszelfs regten. Tevens staat onze Hervormde Kerk, gelijk in rang en voorregten, nevens andere in gelijke voorregten deelende Protestantsche Kerkgenootschappen. Maar geenszins door onderlinge haat en vijandschap van dezelven gescheiden, versterkt zij veeleer den band van broederlijke liefde en eensgezindheid, ook bij het blijvend bestaande verschil van meeningen en Kerkgenootschappen.
En vatten wij nu alles te zamen: Één Hervormd Kerkgenootschap (1), naar eene geregelde wetgeving door zichzelve bestierd (2), onder toezigt van den Staat, wel talrijker in Leden, maar voorts gelijk in voorregten met alle andere Kerkgenootschappen (3); — deze zijn dus de hoofdtrekken van het beeld onzer Nederlandsche Hervormde Kerk, door ons in dit Deel van het Kerkregt uit onze kerkelijke wetgeving geschetst.
(1) Zie boven, Afd. I. (2) Afd. II. (3) Afd. III.