§ 27.
Algemeene Synodale Commissie der Nederlandsche Hervormde Kerk.

Toen sommigen meenden te kunnen voorzien, dat de Synodale Commissiën meer en meer zouden vermenigvuldigen, werden aller werkzaamheden opgedragen aan eene Commissie, die met geheel ons Kerkbestuur in het naauwste verband staat, en optrad als algemeene Synodale Commissie der Nederlandsche Hervormde Kerk.

Dezelve ontstond in 1827 met het uitgedrukte doel, opdat de Hervormde Kerk van Nederland langer dan 14 dagen des jaars zou worden vertegenwoordigd. In zooverre dus moest zij strekken, om eene vaste vertegenwoordiging van de Nederlandsche Hervormde Kerk te geven, en dezelve meer volledig en duurzaam te maken.

Zulk eene duurzamer vertegenwoordiging achtte men noodig, opdat de tusschentijds bij het Ministerie inkomende zaken kerkelijk van wege de Synode konden worden afgedaan, en de Staat daaromtrent niet in den nood behoefde te beslissen; — opdat de synodale

|100|

besluiten na de scheiding der Synode meer geregeld konden worden uitgevoerd; — opdat de loopende zaken konden worden afgedaan, of aanhangige zaken behandeld; en men drong zulks aan in overeenstemming met het vroeger bestaan der Deputati Synodi, die de synodale besluiten uitvoerden, en door het voorbeeld der Evangelisch-Luthersche Kerk, alwaar zulk eene Commissie gevonden wordt. — Op deze grondslagen rustte het voorstel, en werd het aangenomen en de Commissie ingevoerd (1). —

Hieruit laat zich de aard en het karakter dezer Commissie geredelijk kennen. Zij is geen Collegie, met eenig wetgevend gezag hoegenaamd bekleed. Zij heeft alleen uitvoerend en bestierend gezag, en kan daarom nooit de Synode vervangen, zonder inbreuk te maken op de regten der Kerk (2). Zij vertegenwoordigt slechts de Nederlandsche Hervormde Kerk, wanneer de Synode niet vergaderd is; gedurende derzelver sessie houdt zij op te bestaan, maar neemt


(1) Zie het voorstel en het daarop ingeleverde Rapport ter synodale tafel in de Handel. der Synode, 1827, bl. 37, 74-85, 87, verg. met het Koninkl. Besluit, 26 Nov. 1827; te vinden bij Broes, Kerk en Staat, IV. ii. bl. 450. — Men vindt echter eenige min of meer belangrijke veranderingen in het Koninkl. Besluit, vergeleken met de voordragt der Synode.
(2) Daarom staat er uitdrukkelijk in de Instructie en Koninkl. Besluit, Art. 4: „Zij onthoudt zich van het maken van nieuwe bepalingen, het veranderen van bestaande verordeningen, of het invoeren van nieuwe inrigtingen, maar is bevoegd om daartoe voordragten aan de Synode te doen;” verg. met de Handel. der Synode, 1827, 8, Art. 4. Zie Broes, t.a.p. bl. 451.

|101|

overigens derzelver belangen waar. Waar ooit de Synode mogt vervallen, zou van zelve ook deze Commissie vervallen zijn.

Hare werkzaamheden zijn daarom meer bepaald. Zij waakt voor de uitvoering der kerkelijke reglementen en synodale besluiten, en dient bij den Staat en de kerkelijke Collegiën, des benoodigd zijnde, van consideratie, elucidatie en berigt. Zij voert uit of voltooit wat haar door de Synode is opgedragen, of doet voordragten aan de Synode. Jaarlijks doet zij aan de Synode rapport van al het door haar verrigte, hetzelve aan de synodale goedkeuring onderwerpende. — Een belangrijk gedeelte harer werkzaamheden bestaat in het bestier van het fonds voor binnenlandsche noodlijdende Kerken, en de regeling dier werkzaamheden voor de Synode; in de waakzame zorg over het rigtig beheer en gebruik der verstrekte gelden, als ook in hetgeen tot de Commissie van Correspondentie behoorde (1).

Wat hare zamenstelling betreft: zij bestaat uit zeven Leden, als twee vaste Leden, den tijdelijken President en den Secretaris der Synode, en vijf andere Leden uit Predikanten of Ouderlingen of Oud-Ouderlingen bestaande. — Deze worden benoemd door den Koning, uit een dubbeltal door de Synode opgemaakt. Jaarlijks treedt één Lid af, die weder verkiesbaar is. Uit geene Provincie mag meer dan


(1) Instructie en Koninkl. Besluit, t.a.p. Art. 1-6, en hierboven § 26, bl. 97, 98.

|102|

één Lid gekozen worden, buiten Zuid-Holland, waaruit nevens den Secretaris der Synode nog een Lid kan gekozen worden.

De Commissie vergadert driemaal des jaars in ’s Gravenhage; het Ministerieel Departement kan dezelve ook buitengewoon doen vergaderen.

Van de Synode daalt eenig gezag op haar af. Ook de Kerkbesturen zijn gehouden aan de aanschrijvingen der Synodale Commissie te voldoen, en de gevraagde inlichtingen te geven; terwijl aan dezelven voorbehouden blijft zich des bezwaard vindende, na voldaan te hebben aan de aanschrijvingen, bij de Synode te beklagen (1).

Deze Commissie, zoo lang zij blijft binnen de grenzen harer werkzaamheden en van haar gezag, verandert geenszins noch den vorm, noch het bestuur onze Kerk. — De vorm wordt daardoor niet oligarchisch, maar blijft aristocratisch; daar al het wetgevend gezag bij de Synode blijft berusten; hier toch bestaat geen Collegie van Kerkbestuur, maar eene Commissie, die geene nieuwe bepalingen maken kan, daar dit regt alleen aan de Synode behoort; — die zelfs ophoudt te bestaan, wanneer de Synode vergaderd is, en die jaarlijks verantwoording doet aan dit hoogere Collegie en aan deszelfs oordeel hare handelingen onderwerpt. — Ook het Bestuur blijft geheel, gelijk vroeger,


(1) Koninkl. Besluit, Art. 7-16. — Zie het jaarlijksche Verslag van deze Synodale Commissie ter Synode, in de Handel. der Synode, 1828, bl. 38-43; — 1829, bl. 24-32; — 1830, bl. 20-29; — 1831, bl. 33-43; — 1832, bl. 34-65.

|103|

ingerigt, maar ter verzekering van de maatregelen des Bestuurs en ter handhaving van de regten der Kerk is daarbij eene nieuwe bestendige Commissie gevoegd.

Gevaarlijk zou echter de Synodale Commissie kunnen worden voor de vrijheid der Kerk, indien zij de grenzen van haar gezag overschrijdde, en de Synode door eene laakbare onverschilligheid zulks duldde. Deze toch is daar om te waken, dat de Synodale Commissie niet in de regten der Synode ingrijpe, en geene Oligarchie in onze Kerk invoere. Doch blijft men aan het eenmaal gevestigd beginsel vasthouden, en zoekt de Staat niet meer door haar te laten verrigten, dan met haar gezag overeenstemt, dan blijven de regten der Kerk ook ten deze gewaarborgd. — Voor misbruiken zou hier in vervolg van tijd ligtelijk aanleiding wezen kunnen; maar tegen die misbruiken wake de Kerk, vooral de Synode, en bovenal de gemoedelijke pligtsbetrachting van de Leden der Synodale Commissie (1).


(1) Vgl. Broes, Kerk en Staat, IV. i. 138.


Royaards, H.J. (1834)