|45|

§ 15.
Kerkvorm.

Overzigt over de vroegere Kerkvormen in de Christelijke Kerk.

Eerst, wanneer wij een blik geworpen hebben op de trapswijze ontwikkelde vormen der Christelijke Kerk in onderscheiden eeuwen, staan wij op het regte standpunt om den bij ons bestaanden Kerkvorm, vergelijkender wijze en aan de hand der Geschiedenis te leeren kennen en te beoordeelen.

Heeft de Christelijke Kerk op aarde, als Genootschap, behoefte aan maatschappelijke instellingen en een meer geregelden vorm (1), dezelve moet echter naar de leer des Bijbels veranderlijk zijn (2) en zich schikken naar tijden en landen, alzoo in denzelven het wezen des Christendoms geenszins gelegen is. Verschillend waren daarom ook in onderscheiden eeuwen en landen de vormen, waarin de Genootschappen der Christenen of de uitwendige Kerk zich vertoonde.

 

Jezus zelf vestigde geene Kerk, maar leide daartoe de grondslagen. De vestiging van het Genootschap Zijner belijders, deszelfs inrigting en vorm liet Hij aan volgende tijden, aan den zich ontwikkelenden geest der menschen, den trap van beschaving en de


(1) Zie boven, Inleiding § 1. bl. 4.
(2) Zie boven, D. I. § 13 n. 4. bl. 38.

|46|

uiteenloopende behoeften der Christenen bij de uitbreiding van het Christendom over. Eenheid der leer was bij Hem niet in strijd met verscheidenheid der vormen. De Apostelen, en na hen de Leeraars der Christelijke Gemeenten, vestigden allengs het Genootschap (1).

Daar wij nu in het Christelijke Genootschap den mensch zien handelen, ontmoeten wij ook het verschil van vormen eveneens in de burgerlijke als kerkelijke Maatschappij Gelijktijdig zag men reeds verscheidenheid derzelver in de Kerken van onderscheiden landen; maar in de Genootschappen, die boven anderen zich vestigden en uitbreidden, en vaak heerschappij oefenden, ontwaardde men eenen trapswijzen voortgang. — Ook de Christelijke Kerk ging uit van den democratischen vorm, en van daar allengs over tot den aristocratischen en oligarchischen, tot dat aan het einde der Middeleeuwen in de Latijnsche Kerk de monarchische vorm was gevestigd, die in een volledig Despotisme ontaardde. Zoover ging echter de Grieksche Kerk niet voort. Zij vormde immer eene aristocratische Republiek, en ook dit verschil kenmerkte het onderscheid tusschen haar en de Latijnsche Kerkelijke Monarchij (2).

Intusschen ontkiemde ook in de Latijnsche Kerk


(1) Zie boven, bl. 36; en Kist, Verh. t.a.p. bl. 14 en verv. bl. 30.
(2) Zie Planck, Gesch. der Chr. Gesellschafts-Verfassung. Ham. 1803. V Bd. — Ziegler, Pragm. Geschichte der kirchl. Verfassungsformen in d. 6 ersten Jahrh. Leipz. 1798. — Eichhorn, Grunds. des Kirchenrechts. I Bd. — Kist, Verh. t.a.p. bl. 201 verv. — Staudlin, Kirch. Geogr. u. Statistik; passim. — en de ➝

|47|

tegenover den monarchisch-despotischen vorm, die in het zoogenaamde Papaalstelsel, en nog in lateren tijd in het Ultamontanisme aanwezig was, een aristocratisch-oligargisch beginsel in het Bisschoppelijke stelsel (Episcopaal-stelsel), dat de oppermagt der Concilien huldigt, late in het zoogenaamde Jansenisme en gedeeltelijk ook in de Gallikaansche Kerk (1).

 

Geen wonder dus, dat na zooveel verbastering en afwijking der leer van Jezus, ook in het bestuur en den vorm der Kerk zigtbaar, tijdens de Hervorming de zucht levendig werd om tot de Apostolische Kerk terug te keeren, behoudens den geest en de behoefte van latere eeuwen. Men drong hierop te meer aan, naarmate duidelijker gebleken was, dat niet alle vormen voor de Christenkerk evenzeer voegen. — De Roomsche Kerk had het denkbeeld van een onveranderlijken Kerkvorm gevestigd; de Hervorming verbrak dit denkbeeld. — Intusschen verschilden de denkbeelden van Luther, Zwingli en Kalvyn nopens den aard van het kerkelijke Genootschap, en dus ook nopens


➝ bl. 36 aangeh. Oratie, p. 15; nevens N.C. Kist, Oratio de Ecclesia Graeca Providentiae divinae teste, obvia in Annal. Acad. Lugd.-Batavae 1827-1828.
(1) Zie behalve Planck a.a.O. Walter a.a.O. § 24. p. 58 en de aldaar aangehaalde werken van Ferronius (Nic. v. Hontheim) de Statu Ecclesiae. — Thomassin, de veteri et nova Ecclesiae disciplina. (Mog. 1787) en anderen. — Grollman, Grundsätze des allgem., Kathol. und Protest. Kirchenrechts. Frankf. 1832. S. 79-81. — Eichhorn, Staats- u. Rechtsgeschichte. D. III en IV, en Grunds. des Kirchenr. I. p. 296-302.

|48|

deszelfs vorm. En dezer gevoelens en instellingen werden weder vermengd met de nationale denkbeelden in onderscheiden landen en gewijzigd naar de behoeften der Volken.

Uit deze tweeledige bon ontstond  drieërlei Kerkvorm in Protestantsch Europa: de Presbyteriaal-Synodale, de Consistoriale en de Bisschoppelijke; de eerste zetelde in sommige landen der Hervormde Kerk, vooral Zwitserland, Schotland, Engeland en de Nederlanden; — de Consistoriale in Duitschland; — de Bisschoppelijke in Denemarken, Zweden en Engeland. In de Consistoriale Kerk had men overgedragene Regten (jura vicaria of communia), die de Vorsten aan de Consistoriën hadden overgedragen; en voorbehouden regten (jura reservata), die de Vorsten zich voorbehielden (2).

In onzen tijd wordt meer en meer in Duitschland de begeerte levendig, om den vertegenwoordigenden Kerkvorm en de daarmede verbonden Synodaal-inrigting te herstellen, in overeenstemming met den constitutioneelen geest onzer dagen (3).


(2) Zie de Schrijvers over de Kerkel. Geschiedenis en over het Kerkregt, vooral Böhmer, Jus Eccl. Prot. I. i. 24. p. 22-35. I. i. 28. 11 sqq. — Eichhorn, Kirchenr. I. 711-742 sqq. — Kist, Verh. p. 294. — Staudlin, Kirch Geogr. u. Statistik. — Broes, Kerk en Staat, III. 7 volg.
(3) Groot is het aantal der Schriften in de laatste jaren in Duitschland uitgekomen, die de wedergeboorte der Duitsche Kerken aanbevelen, en vooral op de Synodaal-inrigting aandringen. In de Kirchen-Zeit. en de Hoogd. Theol. Tijdschriften vindt men de gronden daarvoor aangevoerd, of de schriften beoordeeld. Men noemt zulks de emancipatie der Kerk (t.w. van den Staat).


Royaards, H.J. (1834)