§ 28.
  Provinciale Kerkbesturen (2).
De tweede tak van bestuur is Provinciaal. Terwijl toch in onzen tegenwoordigen Kerkvorm eene nationale of algemeene Synode bestaat, zijn de Provinciale Synoden, die vroeger bestonden, te niet
(2) Zie Alg. Regl., 3 Afdeel., Art. 32-48 bij v.d. Tuuk, Handb. t.a.p. I. 13-17.
|104|
gegaan. Maar daarentegen is in elke Provincie een Provinciaal Kerkbestuur gevestigd — Oorspronkelijk werden dezelve bij het reglement alleen tot Noord-Nederland bepaald (1). Later werd tijdens onze vereeniging met België een Provinciaal Kerkbestuur van Limburg opgerigt, dat de Protestantsche Kerken van Zuid-Nederland bevatte. Hetzelve is na de Belgische omwenteling daadwerkelijk ontbonden (2).
De zamenstelling dezer Besturen is op een eenparigen voet ingerigt. — Zij bestaan uit één Predikant van elke Klasse in het Provinciaal Ressort, nevens een Secretaris, en voor een der Klassen bij jaarlijksche beurtverwisseling een Ouderling of Oud-Ouderling; nevens benoemde Secundi voor elk derzelver (3). — De Leden en derzelver Secundi worden gekozen door den Koning uit een kerkelijk drietal, opgemaakt door het Provinciaal Kerkbestuur, uit het zestal bij hetzelve ingezonden door het Klassikaal Bestuur. — Van deze Leden treedt jaarlijks zoo na mogelijk een derde af; doch de aftredenden blijven steeds weder verkiesbaar (4). — Uit de Leden benoemt de Koning een President, die jaarlijks aftreedt en weder verkiesbaar is, wien bij afwezigheid de oudste der aanwezige Leden vervangt; — alsmede een Secretaris, buiten
  (1) Ald. Art. 40.
  (2) Koninkl. Besluit, 16 April 1816, n. 56, Art. 10, bij
  v.d. Tuuk, Handb. I. 79, en Hand. der Synode,
  1831, bl. 7; — 1832, bl. 7.
  (3) Alg. Regl., Art. 31, 38.
  (4) Alg. Regl., Art. 32, 33, 34. — Synodaal
  Besluit 1816, in de Hand. der Synode 1816, bl. 73,
  en v.d. Tuuk, Handb. I. 34.
|105|
de gewone Leden, uit een drietal, door het Provinciaal Bestuur ingezonden; en bij voorkeur gekozen uit de Predikanten der provinciale hoofdstad of der nabuurschap. Deze is mede stemmend Lid der vergadering en wordt bij afwezigheid door het jongste Lid vervangen (1).
De gewone vergaderingen der Provinciale Kerkbesturen worden gehouden driemaal ’s jaars op den eersten Woensdag der maanden Mei, Augustus en October, in de hoofdplaatsen der Provinciën. Buitengewone vergaderingen worden des noods door den President belegd (2).
Ook de kerkelijke wet heeft de attributen dezer vergaderingen bepaald. Zij behartigen de belangen der Kerk in de Provinciën. Zij zijn belast met de zorg voor de belangen van de Godsdienst, de bewaring der goede orde, en de handhaving der kerkelijke wetten in haar ressort.
Ter uitoefening van dezen last kent men haar wetgevend gezag toe. Zij oefenen dit voor haar provinciaal ressort uit. Daartoe ontwerpen zij provinciale reglementen, zoo wel voor de Kerkeraden, als andere voorwerpen, gegrond op de algemeene verordeningen. Zij onderwerpen die aan de sanctie des Konings. Zij maken daarenboven schikkingen op alle voorkomende zaken. Zij zijn in zooverre kerkelijke wetgevers voor de huishoudelijke bepalingen hunner provinciale
  (1) Alg. Regl., Art. 37, 38.
  (2) Art. 39 en 40.
|106|
ressorten (1). Voor haar aandeel nemen zij ook deel in de synodale wetgeving, daar zij in de vergadering van Mei een Afgevaardigde benoemen ter synodale vergadering, nevens een Secundus (2).
Maar ruimer is de omvang van derzelver besturend en uitvoerend gezag, of der zorg aan dezelve, in overeenstemming met den geest der Evangelieleer, opgedragen (3). Daarin toch bestaat de hoofdzaak der werkzaamheden, aan haar toevertrouwd. Die zorg strekt zich uit tot uitvoering van al hetgeen nopens de Kerk besloten is, en tot bestiering en regeling van hetgeen in overeenstemming met de kerkelijke wetten moet worden ingevoerd en gehandhaafd.
Tot die uitvoering behoort vooral het naauwkeurig toezigt houden in hare Provinciën op de nakoming van alle synodale resolutiën en reglementen. Vele derzelver zijn haar meer opzettelijk door synodale besluiten opgedragen. Daartoe verzekeren zij de rigtige nakoming der kerkelijke verordeningen, en weren alle daarmede of met de belangen van de Godsdienst niet overeenkomstige handelingen; gelijk zij ook door bepalingen zorgen voor de afschaffing van misbruiken. Ter bevordering hiervan ontvangen zij van de Klassikale Besturen kennisgeving van de ontdekte misbruiken, b.v. in de kerkelijke administratie, als anderzins (4).
  (1) Ald. Art. 41 en Instructie voor de Prov.
  Kerkbesturen, 31 Oct. 1816, bij v.d. Tuuk, Handb.
  t.a.p. I. 35.
  (2) Zie boven bl. [?]
  (3) Alg. Regl., Art. 17.
  (4) Zie boveng. Instructie, en Alg. Regl., Art.
  91.
|107|
  Gelijk zij zorgen voor de belangen der Gemeenten, zoo houden deze
  Besturen tevens een waakzaam oog op lagere Kerkbesturen.
  Zij zenden hunne voorstellen in aan de Synode, en kunnen aan
  dezelve ook voordragten doen ter verandering der indeeling van de
  Klassen in Ringen in hun ressort en ter bepaling der Klassikale
  Hoofdplaatsen. — Ter waakzame zorg over de
  Ringsvergaderingen ontvangen zij van de Klassikale
  Moderatoren de verslagen der Ringsvergaderingen, en zenden die in
  aan het Ministerie. — Zij waken daarenboven over de werkzaamheden
  der kerkvisitatie, over den geregelden gang van vakaturen en
  beroepingen, over het rigtige bestier der klassikale kosten,
  weduwenbeurs, noodlijdende Kerken, en defroyementsgelden; en
  formeeren in de vergaderingen van October de drietallen voor de
  Leden der Klassikale Besturen, uit de zestallen, door de Klassen
  opgemaakt (1). — Als beginsel bij alle deze
  werkzaamheden is aangenomen, dat alles in het Provinciaal Ressort
  van dezelven afdaalt, en door derzelver intermediar geregeld
  wordt (2).
  In deze werkzaamheden ondersteunt hen het Ministeriëel
  Departement.
Maar een voornaam en hoogstbelangrijk gedeelte van hunne werkzaamheden bestaat in de toelating van Kandidaten der Theologie tot de Predikdienst. Van
  (1) Alg. Regl., Art. 54, 83, en over deze
  bijzondere onderwerpen, die men hieronder te zijner plaatse.
  (2) Zoo hebben twee van derzelver Leden zitting in het
  Provinciaal Collegie van Toezigt. Zie v.d. Tuuk, t.a.p. III. 2,
  47.
|108|
deze Kerkbesturen hangt het dan grootendeels af, of geene dan bekwame, kundige en geschikte Leeraars worden toegelaten in de Kerk. Daarom zijn hieromtrent naauwkeurige voorschriften gegeven, en wordt op het afnemen der Examina naauwkeurig ook door de Synode gewaakt (1).
Eveneens is aan die zorg der Provinciale Besturen ook de waakzaamheid over de Leer en de handhaving derzelver in het algemeen aanbevolen, en meer bijzonder voorgeschreven door de authentisatie der Bijbeluitgaven voor kerkelijk gebruik bestemd, aan haar opgedragen (2), en de kerkelijke approbatie van boeken, aan dezelve, even als aan de Theologische Faculteiten, verleend (3). — Daarenboven maken zij de noodige beschikkingen op de Eerdienst, zooverre deze van provinciaal belang zijn; doch zijn tevens gelast bij de aanschrijvingen aan de Leeraren omtrent de Dank- en Bededagen zich te onthouden van in eenige bijzonderheden te treden (4).
  (1) Alg. Regl., Art. 45, en gerevid. Regl. op
  het Examen, 1831, in de Hand. der Synode, 1831, bl.
  171 verv. Zie de jaarlijksche verslagen der Synode over de
  afgelegde Examina in de Hand. der Synode, elk jaar
  opgenomen.
  (2) Alg. Regl., Art. 9. — Synod. Resol. nopens de
  authentisatie der Bijbeluitgaven, 3 Julij 1818, p. 19 en 20,
  en de daarop gegronde aanschrijving aan de Provinciale Besturen
  bij v.d. Tuuk, Handb. I. 330.
  (3) Synodale Resolutie omtrent de kerkelijke approbatie van
  boeken. Zie Hand. der Synode, 1816, 23 Julij, bl.
  48, 69-71, — en v.d. Tuuk, I. 328.
  (4) Synodale Resolutie over de Biddags-uitschrijving in
  de ➝
|109|
Nevens het wetgevend en uitvoerend gezag is ook een tak van regterlijk gezag, t.w. die voor het Provinciaal Ressort, aan dezelven voor een gedeelte toevertrouwd. Deze oefenen zij uit door beslissing van geschillen der Klassikale Ressorten en vergaderingen; door proceduren en afzetting van Predikanten, Kandidaten en Kerkeraadsleden en door beslissing in appèl van klassikale vonnissen (1).
Alzoo houden deze Besturen den band aanwezig tusschen de Synode en de Klassikale Besturen.
  ➝ Hand. der Synode, 1821, bl. 51, — en de
  synodale aanschrijving aan de Prov. Kerkbesturen, bij v.d.
  Tuuk, Handb. II. 84. — Over de correspondentie dezer
  besturen zal later gehandeld worden; zie ook v.d. Tuuk, t.a.p. I.
  174, 177, 178.
  (1) Alg. Regl., Art. 43, 44, 46, — en Regl. op de
  kerkel. tucht, b.a.