|59|
Art. 77
1. Wanneer leden zich geregeld aan de dienst des Woords in eigen kerkverband onttrekken door onverschilligheid, zal de kerkenraad hen herhaaldelijk en met lankmoedigheid vermanen en uiteindelijk bij volharding in hun ongehoorzaamheid de kerkelijke censuur toepassen. (1962)
2. Wanneer leden zich geregeld aan de dienst des Woords in eigen kerkverband onttrekken door gewoonlijk elders te kerken, zal de kerkenraad herhaaldelijk en met lankmoedigheid vermanen en bij volharding in hun ongehoorzaamheid naar bevind van zaken handelen volgens de kerkorde. (1962, 1965/6)
3. Indien ouders buiten de gemeenschap der kerk zijn gesloten, behoudt die gemeente, in het midden waarvan hun kinderen zijn
|60|
gedoopt of opgenomen, een morele verplichting tegenover die kinderen. Zij moet alles doen wat in haar vermogen ligt om hun welzijn als kinderen van het verbond te bevorderen. (1877, 1947)
4. De tucht over doopleden geschiede langs deze weg:
a. Ernstige en lankmoedige vermaningen.
b. Bekendmaking aan de gemeente, dat de kerkenraad zich
genoodzaakt zag, op een dooplid de kerkelijke tucht toe te
passen, met de opwekking, om voor dat dooplid te bidden, opdat
het tot verootmoediging en betering des levens kome.
c. Bekendmaking van de naam van het dooplid en het stellen van
een proeftijd.
d. Daarna mededeling aan de gemeente dat bedoeld dooplid niet
meer tot de gemeenschap van de kerk wordt gerekend en dat hij
hiervan schriftelijk kennis heeft gekregen.
e. De wederopname geschiedt door openbare belijdenis des geloofs
waaraan een proeftijd moet zijn voorafgegaan. (1925, 1965/6)
5. Leden der kerk die zich laten overdopen, onttrekken zich
feitelijk aan de gemeenschap van de kerk, al is dit feit nog niet
altijd als een breken met de kerk te beschouwen.
Het is de taak van de kerkenraad om kerkelijke vermaning en tucht
toe te passen, omdat de daad van de dusgenaamde overdoop geheel
in strijd is met Gods Woord en met de belijdenis en de orde van
de kerk. De dusgenaamde overdoop kan op grond van de Heilige
Schrift niet als wettig worden erkend.
Opheffing van de tucht vindt plaats bij oprechte schuldbelijdenis
en herroeping van de dwalingen die met de overdoop samenhangen.
(1962)
6. Inzake de kerkelijke tucht bij echtscheiding zie art. 70 sub 4 g.-j.