|53|

Art. 64

1. De kerken worden dringend opgeroepen tot getrouwe heiliging van de zondag. Uitgezonderd de werken van barmhartigheid en liefdadigheid en de noodzakelijke zondagsarbeid zal men arbeid en handel nalaten, opdat de toorn des Heren niet over zijn gemeente komt wegens de ernstige aantasting van de rustdag. (1618-’19, 1836, 1840, 1915, 1918)

2. Zij, die niet-noodzakelijke zondagsarbeid verrichten, kunnen geen leden der gemeente zijn. De beoordeling van ieder bepaald geval staat aan de kerkenraad. (1947)

3. In elke gemeente zal in de morgendienst de wet des Heren en in de middag- of avonddienst de apostolische geloofsbelijdenis worden gelezen. (1899, 1906) Hoewel het regel behoort te zijn, dat in elke gemeente zondagsmorgens de decaloog wordt gelezen, is het niet in strijd met de K.O. wanneer naast of in bijzondere gevallen in de plaats van de decaloog andere Schriftgedeelten gelezen worden, welke duidelijk het karakter van de wet des Heren dragen. (1977)

4. Geen student, kandidaat of predikant heeft het recht zelfstandig de liturgische orde te bepalen. Dit recht komt uitsluitend de kerkenraden toe. (1934)

5. Inzake de geestelijke bearbeiding van de dove leden van de kerk spreekt de synode uit:
a. dat door een plaatselijke kerk medewerking aan deze geestelijke bearbeiding in interkerkelijk verband kan worden verleend, mits dit geschiedt op basis van Schrift en belijdenis;
b. dat sacramentsbediening waarbij dove leden van de kerk betrokken zijn, bij voorkeur moet geschieden in de plaatselijke kerk, als de mogelijkheden daartoe aanwezig zijn;
c. dat de sacramenten bediend kunnen worden in door de samenwerkende kerken belegde dovendiensten, waarbij het sacrament van de heilige doop zal worden bediend aan kinderen van dove leden in de diensten waarin de eigen kerkenraad de leiding heeft, en het sacrament van het heilig avondmaal in diensten die bij toerbeurt onder leiding staan van één van de samenwerkende kerkenraden, echter met dien verstande dat aan de tot de andere

|54|

samenwerkende kerken behorende dove leden het gastrecht kan worden verleend, zulks met inachtneming van art. 61-63 K.O. en het daarbij bepaalde. (1965/6)