|20|

Art. 8

1. Niemand mag volgens art. 8 K.O. geëxamineerd worden, die reeds aan een theologische (hoge)school of faculteit heeft gestudeerd.

2. Bij het onderzoek volgens art. 8 K.O. dient door alle kerkelijke vergaderingen bij het beoordelen van singuliere gaven gelet te worden op:
a. de gave van het inzicht in de Heilige Schrift;
b. bekwaamheid om anderen te leren;
c. bekwaamheid om een gemeente te leiden.

3. De volgende regels zijn ten opzichte van het examen naar art. 8 K.O. in acht te nemen:
a. De aspirant wendt zich tot zijn kerkenraad ter verkrijging van de attesten met betrekking tot de in art. 8 K.O. geëiste gaven.
b. De kerkenraad zal daartoe beginnen met een onderzoek in te stellen naar zijn verhouding tot de Here, roeping, singuliere gaven en levenswandel, waarna hij de aspirant aan de classis zal voordragen onder overlegging van een zo volledig mogelijk schriftelijk rapport.
c. De classis zal, gezien het rapport van de kerkenraad, daarna voorlopig onderzoek doen naar de singuliere gaven, zijn verhouding tot de Here, roeping tot het ambt, kennis van en zuiverheid in de belijdenis en algemene ontwikkeling. Tevens zal de classis de aspirant een preekvoorstel laten houden over een door haar een uur van tevoren opgegeven tekst.
d. Bij genoegzame overeenstemming ten aanzien van de aanwezigheid van de vereiste singuliere gaven en bekwaamheden, draagt de classis de aspirant voor aan de particuliere synode onder overlegging van een zo volledig mogelijk schriftelijk rapport alsmede van dat van de kerkenraad sub 3b genoemd.

|21|

e. Na het onderzoek van de rapporten van kerkenraad en classis stelt de particuliere synode bij de aspirant ook zelf een onderzoek in, op soortgelijke wijze als sub 3c voor de classis is aangewezen. Nadat ook de particuliere synode de vereiste singuliere gaven en bekwaamheden heeft geconstateerd, verleent zij de desbetreffende classis toestemming tot het afnemen van het preparatoir examen.
f. Om zich voor dit examen te bekwamen zal door de classis voor de aspirant een studieprogramma worden opgesteld, waarbij het inwinnen van advies van de hoogleraren van de Theologische Universiteit wenselijk is.
g. De classis zal hem in haar ressort gemeenten aanwijzen om onder toezicht van de predikant van de gemeente een preekvoorstel te houden, telkens over een andere tekst. Deze kerkenraden rapporteren hierover aan de classis. Na gunstige beoordeling kan de classis tot examinatie besluiten.
h. Ten overstaan van de gedeputeerden naar art. 49 K.O. zal preparatoir worden geëxamineerd in de volgende vakken:
1. Bijbelse geschiedenis;
2. Schriftverklaring, waartoe hem vier weken tevoren hoofdstukken uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament worden opgegeven;
3. kerkgeschiedenis;
4. symboliek;
5. dogmatiek;
6. ethiek;
7. homiletiek;
8. liturgiek;
9. catechetiek;
10. poimeniek;
11. kerkrecht.
Ook zal hij moeten improviseren over een tekst die hem een uur tevoren is opgegeven, terwijl hij een geschreven preekvoorstel dient in te leveren over een tekst hem veertien dagen tevoren opgegeven.
i. De examinandus moet minstens twee jaar belijdend lid van een Christelijke Gereformeerde Kerk zijn geweest, voor hij zich tot de kerkenraad wendt en moet dan de leeftijd van dertig jaar hebben bereikt.
j. Heeft de examinandus aan de gestelde eisen beantwoord en is hij door de classis beroepbaar gesteld, dan zal hij als hij beroepen is, het gewone peremptoir of beslissend examen moeten afleggen in de classis waaronder de gemeente ressorteert die hem beriep.
k. Wanneer een jaar na de beroepbaarstelling geen beroep op hem is uitgebracht, zal de kandidaat zich opnieuw met de classis in verbinding stellen. (1909, 1931, 1947, 1965/6, 1974, 1977)