|49|

Art. 60

1. De doop van genootschappen of verenigingen, die formeel met het trinitarisch geloof gebroken hebben, kan niet erkend worden.

|50|

Overigens worden, met handhaving van de bepalingen van de synode van Groningen, 1872, art. 17, en in aansluiting aan de beginselen van Calvijn, aan de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde kerk en in overeenstemming met de besluiten van de synoden van 1571 tot 1618-’19, personen, die hetzij als kinderen, hetzij als volwassenen, de doop ontvangen hebben buiten de Christelijke Gereformeerde Kerken, zo zij tot haar overkomen, als gedoopten beschouwd, in geval zij gedoopt zijn in of vanwege een vergadering van christenen, door een, door zulk een vergadering geroepen en erkend dienaar des Woords, met water, en in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. (1882)
Bij twijfel omtrent de geldigheid van een eerder ontvangen doop zal bij de bevoegde kerkelijke organen een ernstig onderzoek worden ingesteld naar de wijze waarop deze heeft plaatsgehad. (1965/6)

2. a. Bij de doop in bijzondere gevallen moet voor de kerkenraad vaststaan:
1. dat het te dopen kind een kind des verbonds is;
2. dat er waarborg is, dat zij die door beantwoording van de doopvragen de bepalingen met de kerk aangaan, deze kunnen volbrengen.
b. Kinderen, wier ouders niet, maar wier grootouders, of een van hen, leden van de gemeente zijn, kunnen gedoopt worden, indien de grootouders zich met het opzicht over de opvoeding willen belasten.
c. De synode laat het dopen van kinderen van doopleden toe, waar dit tot nu toe gebruikelijk is; intussen wijst de synode met ernst de kerkenraden op hun roeping zulke ouders op te wekken tot het afleggen van geloofsbelijdenis.
d. Kinderen van ouders die geëxcommuniceerd zijn, kunnen gedoopt worden, indien met schriftelijke toestemming van de vader, de grootouders of andere wettige doopgetuigen zich met de opvoeding van deze kinderen willen belasten, en er genoegzame waarborgen zijn, dat zij de bepalingen met de kerk aan te gaan, kunnen nakomen.
e. Aangenomen kinderen en vondelingen kunnen gedoopt worden, indien vaststaat dat zij kinderen des verbonds zijn en de pleegouders het recht van opvoeding metterdaad hebben.
f. Kinderen die door leden van onze kerken wettig geadopteerd zijn, hebben recht op de heilige doop en behoren daarom gedoopt te wezen, waarbij voor hun doopsbediening dezelfde voorwaarden gelden als voor de andere kinderen van de gelovigen en hetzelfde doopformulier moet worden gebruikt. (1965/6)
g. De doop in bijzondere gevallen zal buiten de vergadering van de kerk niet bediend worden, dan in zeer grote nood en na besluit en in het bijzijn van de kerkenraad. (Sessie 163, 1618-’19)

|51|

h. Aan de kerkenraden is overgelaten, tot welke leeftijd men kinderen zal dopen met het formulier om de heilige doop te bedienen aan de kleine kinderen van de gelovigen, aangezien zowel ontwikkeling als leeftijd hier in aanmerking moeten komen. (1857)

3.a. Indien één van beide ouders van het te dopen kind geen lid van de gemeente is, zal van hem/haar de beantwoording van de doopvragen niet gevraagd worden.
b. Iemand die onder censuur staat, zal niet mogen antwoorden op de vragen van het doopformulier. (1904)

4. Een doopattest naar een andere kerkgemeenschap kan niet worden afgegeven; wel een bewijs, dat iemand gedoopt is.