|8|
Art. 4
1. De generale synode spreekt uit, dat een kerkenraad niet mag overgaan tot het beroepen van een kandidaat tot de heilige dienst, voordat de beroepbaarstelling officieel door het curatorium is bekend gemaakt. (1953)
2. De synode besluit, dat, wanneer de kandidaat binnen een jaar geen beroep heeft ontvangen of in overweging heeft genomen, hij zich opnieuw met het curatorium in verbinding moet stellen, teneinde de verlenging van zijn beroepbaar verklaard zijn en het preekconsent te verkrijgen, hetgeen telkens opnieuw voor een jaar kan worden verlengd, zulks ter beoordeling van het curatorium, met dien verstande dat de beroepbaarstelling in de regel niet langer dan in totaal vijf jaar na de datum van ingang gehandhaafd blijft. (1992)
  3. Betreffende het peremptoir examen geldt het volgende:
  a. Het examen wordt afgenomen door de predikanten van de classis
  waaronder de gemeente ressorteert die de kandidaat beriep. Dit
  geschiedt ten overstaan van de gedeputeerden naar art. 49 K.O.
  van wie de meerderheid aanwezig moet zijn; in geval van
  verhindering worden deze gedeputeerden vervangen door hun
  secundi. Nadat de classis afzonderlijk het door haar gevraagde
  testimonium van het college van hoogleraren van de Theologische
  Universiteit met betrekking tot leer en leven van de examinandus,
  alsmede de getuigschriften van de kerkenraad(aden) onder
  wiens(wier) opzicht hij tijdens zijn studie stond (staat), en de
  door hem over te leggen beroepsbrief en verklaring van aanneming,
  alsmede het bewijs van de goede uitslag van het kandidaatsexamen
  c.q. doctoraal examen en de verklaring van de beroepbaarstelling
  heeft onderzocht, houdt de kandidaat een korte preek over een
  tekst hem veertien dagen tevoren namens de classis opgegeven.
  Bij het examen wordt een onderzoek ingesteld:
  1. naar het inzicht in de Heilige Schrift en de bekwaamheid om
  haar te verklaren, blijkende uit het geven van exegese
|9|
  van enkele Schriftgedeelten waartoe hem minstens twee gedeelten
  uit het Oude Testament en twee uit het Nieuwe Testament worden
  opgegeven;
  2. naar de kennis van en het inzicht in de leer van de
  kerken in aansluiting aan de belijdenisgeschriften;
  3. naar de bekwaamheid om het Woord van God te bedienen
  welke behalve uit de gehouden preek moet blijken in een gesprek
  over de prediking;
  4. naar het inzicht in de beginselen van kerkregering en de
  kennis van de kerkorde;
  5. naar zijn persoonlijke verhouding tot de Here en de
  beweegredenen om te staan naar het ambt van dienaar des Woords in
  de Christelijke Gereformeerde Kerken.
  De duur van het examen is ongeveer drie uur.
  Wanneer de classis in tegenwoordigheid van de gedeputeerden over
  het gehouden examen heeft beraadslaagd en de gedeputeerden na
  onderlinge samenspreking en stemming hun gemeenschappelijk advies
  hebben uitgebracht, beslist de classis door schriftelijke
  stemming over het al of niet toelaten van de kandidaat. Indien
  het advies van gedeputeerden in tegenstelling tot het oordeel van
  de classis afwijzend is, beslist de particuliere synode.
  Wanneer een minderheid van de deputaten zich niet kan neerleggen
  bij het oordeel van de meerderheid, zich daarbij beroept op de
  Schrift, de belijdenis of de kerkorde, en tijdens de vergadering
  zelf te kennen geeft de zaak te zullen voorleggen aan de
  particuliere synode, beslist de particuliere synode, die met het
  oog daarop eerder kan worden samengeroepen, en zal de classis
  hangende dit beroep op de particuliere synode, geen effect
  verlenen aan een besluit om een kandidaat toe te laten tot de
  dienst des Woords en der sacramenten. (1986)
  In geval een kandidaat bij het peremptoir examen wordt afgewezen,
  blijven de betrokken gemeente en de kandidaat verbonden, tenzij
  zij bij onderling goedvinden de beroeping als vervallen
  beschouwen. Bij gunstige uitslag van het examen wordt de
  kandidaat toegelaten tot de dienst des Woords en der sacramenten
  waarvan hem akte wordt verleend. Hierna zal hij de formulieren
  van enigheid staande de vergadering ondertekenen. (zie voor het
  ondertekeningsformulier bijlage 39) (1962, 1965/66, 1980)
  b. Wanneer iemand door een classis naar art. 8 K.O.
  preparatoir is geëxamineerd en hij een roeping aanneemt binnen
  het ressort van deze classis, zal hij eveneens het bovengenoemde
  peremptoir examen afleggen. (1965/6)
  c. De generale synode heeft het volgende als richtlijn
  aanvaard:
  1. wanneer een kandidaat is afgewezen door de classis, zal hij
  niet binnen de termijn van een half jaar in een andere classis
  peremptoir examen kunnen afleggen; 
|10|
2. wanneer deputaten art. 49 K.O. van een andere particuliere synode betrokken zijn bij het peremptoir examen dat een kandidaat heeft af te leggen, zullen zij van deputaten van de particuliere synode, binnen welker ressort hij is afgewezen, in een hiervoor te houden vergadering, de nodige informatie ontvangen. (1986)
  4. Betreffende de overkomst van predikanten uit andere kerken is
  bepaald:
  a. Wanneer een predikant of beroepbaar gesteld kandidaat uit een
  andere kerkgemeenschap in ons land wenst toegelaten te worden tot
  het predikambt in de Christelijke Gereformeerde Kerken, gelden de
  volgende bepalingen:
  1. Hij wendt zich tot de kerkenraad van de Christelijke
  Gereformeerde Kerk, waaronder zijn woonplaats ressorteert.
  2. De kerkenraad draagt hem voor aan de classis.
  3. Hij moet goede getuigenissen aangaande belijdenis en
  levenswandel overleggen, indien mogelijk uit eigen
  kerkgemeenschap.
  4. De classis stelt daarna een nauwkeurig onderzoek in
  naar de beweegredenen voor zijn verzoek, alsmede naar zijn
  verhouding tot de Here en zijn roeping tot het ambt.
  5. De classis doet onderzoek naar zijn verhouding tot
  eventueel door de Christelijke Gereformeerde Kerken
  betwiste leerstellingen van die kerkgemeenschap.
  6. Wanneer de classis gunstig oordeelt, zal zij ten
  overstaan van de deputaten naar art. 49 K.O. een colloquium
  doctum houden, wanneer het geldt predikanten, die afgestudeerd
  zijn aan een theologische (hoge)school of universiteit.
  Kandidaten zullen met overlegging van hun diploma’s preparatoir
  geëxamineerd worden.
  7. Daarna zal de classis, bij gunstige uitslag, hem
  beroepbaar stellen in de Christelijke Gereformeerde Kerken.
  8. In de vergadering van de classis zal hij de verklaring
  ondertekenen, die voor dienaren des Woords in 1619 is vastge-
  steld (zie voor het ondertekeningsformulier bijlage 39). (1913,
  1947)
  b. Een kerkenraad die een predikant of beroepbaar gesteld
  kandidaat uit een kerkgemeenschap in het buitenland wenst te
  beroepen, zal deputaten correspondentie in een vroegtijdig
  stadium van het beroepingswerk om advies vragen. Deputaten geven
  dit advies schriftelijk en gemotiveerd. In dit advies wordt
  specifieke aandacht geschonken aan de situatie in het kerkverband
  van de te beroepen predikant, de opleiding in diens kerken en
  overige relevante informatie. Vervolgens zal de kerkenraad na
  eerst voorlopig de gemeente gehoord te hebben advies vragen aan
  de classis, die dit advies niet zal geven voordat zij kennis
  heeft genomen van het schriftelijke advies van genoemde
  deputaten. Wanneer het inzicht van de classis niet in
  overeenstemming is
|11|
  met de mening van deputaten, zal de classis het nemen van een
  beslissing opschorten en de zaak opnieuw behandelen in
  aanwezigheid van minstens drie deputaten voor de correspondentie
  met buitenlandse kerken en deputaten naar art. 49 K.O. Wanneer de
  classis haar goedkeuring heeft gegeven en de desbetreffende
  persoon de roeping van de gemeente heeft aangenomen, zal hij niet
  tot de bediening van Woord en sacramenten in de Christelijke
  Gereformeerde Kerken worden toegelaten en in de gemeente die hem
  beriep, bevestigd worden, vóór hij zich ter classisvergadering
  met gunstige uitslag heeft onderworpen aan een colloquium doctum
  aangaande leer en wetenschap. Alvorens zulk een colloquium kan
  plaatsvinden, dient een predikant ten genoege van de classis
  bewijzen over te leggen van zijn beroeping tot de dienst,
  benevens getuigenissen aangaande belijdenis en wandel; een
  kandidaat dient ten genoege van de classis aan te tonen, dat hij
  de vereiste studie aan een universiteit of theologische
  (hoge)school heeft volbracht en toegelaten is om te staan naar
  het ambt van dienaar des Woords, waarbij eveneens overgelegd
  dienen te worden getuigenissen aangaande belijdenis en
  wandel.
  Bij het colloquium doctum wordt eenzelfde mate van kennis vereist
  als bij een gewoon peremptoir examen in de Christelijke
  Gereformeerde Kerken.
  Betreft het een predikant, die voorheen de Christelijke
  Gereformeerde Kerken in Nederland heeft gediend, dan zal dezelfde
  gedragslijn worden gevolgd, met dien verstande, dat het
  colloquium zal bestaan in een onderzoek, of deze predikant, wat
  de leer betreft, het eens is met de leer der Christelijke
  Gereformeerde Kerken. De classis zal bij elk colloquium worden
  bijgestaan door de deputaten naar art. 49 K.O.
  Het bovenstaande is van toepassing op predikanten of beroepbaar
  gestelde kandidaten uit elke buitenlandse kerkgemeenschap,
  onverschillig of de Christelijke Gereformeerde Kerken in
  Nederland met deze kerkgemeenschap correspondentie onderhouden of
  niet. Betreft het een predikant uit een kerkgemeenschap waarmee
  naar art. 51 K.O. correspondentie in volledige zin wordt
  onderhouden, en die namens onze kerken ambtelijke arbeid in het
  buitenland zal verrichten, dan kan volstaan worden met een
  schriftelijk onderzoek inzake leer en leven, zulks mede ter
  beoordeling van de deputaten naar art. 49 K.O.
  c. Omtrent een predikant die geen wetenschappelijke opleiding
  heeft genoten en wenst te worden toegelaten tot het predikambt in
  de Christelijke Gereformeerde Kerken, geldt het volgende:
  1. Hij wendt zich tot de kerkenraad der Christelijke
  Gereformeerde Kerk, waaronder zijn woonplaats ressorteert.
  2. De kerkenraad draagt hem voor aan de classis.
  3. Hij moet goede getuigenissen aangaande belijdenis en
  levenswandel overleggen, zo mogelijk uit eigen
  kerkgemeenschap. 
|12|
  4. De classis stelt een onderzoek in naar de wijze, waarop hij in
  het ambt is gesteld.
  5. De classis onderzoekt nauwkeurig de beweegredenen waarom
  hij christelijk gereformeerd is geworden, alsmede roeping en
  genadestaat.
  6. Bij gunstige uitslag zal de classis, bijgestaan door
  deputaten naar art. 49 K.O., hem een korte predikatie laten
  houden over een hem opgegeven tekst. Na beoordeling van zijn
  singuliere gaven zal gestemd worden, of men al dan niet zal
  voortgaan.
  7. Als tot voortgaan besloten wordt, zal een onderzoek
  worden ingesteld naar de algemene ontwikkeling, rechtzinnigheid,
  eenvoudige kennis van de praktische predikkunde en de bearbeiding
  van de gemeente.
  8. Bij gunstige uitslag zal hij minstens drie maanden moeten
  voorgaan in gemeenten van de classis, terwijl dan door vier
  daartoe aangewezen kerkenraden – bij voorkeur kerken- raden wier
  voorzitters dienaren des Woords zijn – rapport over zijn preken
  zal worden uitgebracht.
  9. Daarna zal hij zich ter classis mogen vervoegen, om naar
  art. 8 K.O. geëxamineerd en beroepbaar gesteld te worden.
  10. Indien met de predikant de gemeente, waaraan hij
  verbonden was, zich geheel of gedeeltelijk bij de Christelijke
  Gereformeerde Kerken aansluit en zijn arbeid hier nodig blijkt,
  geldt het volgende:
  Nadat met gunstige uitslag voldaan is aan de bepalingen, genoemd
  in 1 tot 7, kan de classis hem toestaan een stichtelijk woord in
  zijn gemeente te spreken en zijn arbeid daar voort te zetten,
  gelijk voorheen geschiedde; deze toestemming geldt telkens voor
  ten hoogste zes maanden. Evenwelblijft ook voor hem in die tijd
  het bepaalde in 8 en 9 van kracht.
  11. Na de beroepbaarstelling volgt de ondertekening van de
  verklaring, voor dienaren des Woords opgesteld in 1619 (zie voor
  het ondertekeningsformulier bijlage 39). (1913, 1947, 2001, 2004)
  5. Inzake het voorgaan van predikanten uit het buitenland gelden
  de volgende regels:
  a. Wanneer een predikant bij een langer durend verblijf in
  Nederland in de Christelijke Gereformeerde Kerken wenst voor te
  gaan, dient een verzoek daartoe tijdig door hem of ten behoeve
  van hem te worden ingediend bij deputaten buitenlandse
  kerken.
  b. Wanneer een kerkenraad een predikant uit het buitenland
  tijdens een kortdurend verblijf in Nederland in zijn gemeente
  wenst te laten voorgaan, dient de betreffende kerkenraad hierover
  in contact te treden met deputaten buitenlandse kerken.
  ad a)
  Een predikant uit een buitenlandse kerk waarmee de Christelijke
  Gereformeerde Kerken in correspondentie staan dan wel kerkelijk
|13|
  contact onderhouden of samenwerken binnen de International
  Conference of Reformed Churches (ICRC) kan bij een langer durend
  verblijf in Nederland in principe toestemming ontvangen om in de
  Christelijke Gereformeerde Kerken voor te gaan. Hij dient daartoe
  de volgende procedure te volgen:
  1. Hij dient het verzoek om in de Christelijke Gereformeerde
  Kerken te mogen voorgaan in bij de deputaten voor correspondentie
  met buitenlandse kerken.
  2. Deze deputaten nemen zo spoedig mogelijk een
  beslissing.
  3. Bij een gunstige beslissing wordt hiervan mededeling
  gedaan in het officieel orgaan van de Christelijke Gereformeerde
  Kerken.
  4. De deputaten voornoemd hebben te allen tijde het recht
  het gegeven verlof in trekken, doch zullen dit, buitengewone
  omstandigheden voorbehouden, niet doen dan na samenspreking met
  de betrokkene.
  5. De verleende toestemming vervalt automatisch wanneer de
  betrokkene een roeping heeft aanvaard van een kerk uit een andere
  kerkgemeenschap in ons land.
  ad b)
  1. Een predikant uit een buitenlandse kerk waarmee de
  Christelijke Gereformeerde Kerken in correspondentie staan dan
  wel kerkelijk contact onderhouden of samenwerken binnen de
  International Conference of Reformed Churches (ICRC), mag bij een
  kortdurend bezoek aan Nederland zondermeer in een Christelijke
  Gereformeerde Kerk voorgaan. De kerkenraad die hem uitnodigt zal
  hiervan tijdig melding maken bij deputaten buitenlandse
  kerken.
  2. Een predikant uit een buitenlandse kerk waarmee de
  Christelijke Gereformeerde Kerken niet in correspondentie staan,
  geen kerkelijk contact onderhouden of samenwerken binnen de
  International Conference of Reformed Churches (ICRC), mag bij een
  kortdurend bezoek aan Nederland alleen dan in een Christelijke
  Gereformeerde Kerk voorgaan, als zowel de uitnodigende kerkenraad
  als deputaten buitenlandse kerken ervan overtuigd zijn dat de
  prediking van de betreffende predikant geen spanning zal
  opleveren met het gereformeerde belijden. Om zich hiervan te
  vergewissen zal de uitnodigende kerkenraad hierover met de
  betreffende predikant in contact treden en deputaten tijdig in
  kennis stellen van de inhoud van dit overleg. Desgewenst kunnen
  deputaten zich ook in verbinding stellen met de betreffende
  predikant om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, hetgeen
  zij zo spoedig mogelijk zullen doen. (2007)
|14|
  6. In zendingsgemeenten (zie art. 21 K.O.) kan aan een evangelist
  het recht worden verleend alle dingen te doen die behoren bij
  zijn specifieke taak en voortvloeien uit zijn positie als
  ‘bijzondere dienaar des Woords’. Deze ‘evangelist naar artikel 4
  K.O.’ zal zich inzetten als pionier en opbouwwerker voor het
  stichten en opbouwen van zendingsgemeenten.
  Betreffende deze evangelist is bepaald:
  a. deze evangelist wordt benoemd door de kerkenraad, die
  verantwoordelijk is voor het werk ten dienste van de
  zendingsgemeente. De aanstelling geschiedt in een dienstverband
  volgens de regeling kerkelijk werkers van het landelijk
  Dienstenbureau;
  b. benoeming en bevestiging van deze evangelist vinden
  plaats nadat op de classis gebleken is
  1. dat hij de gave heeft ontvangen van het inzicht in de
  Heilige Schrift;
  2. dat hij inzicht heeft in de leer van de kerken in
  aansluiting aan de belijdenisgeschriften;
  3. dat hij bekwaamheid heeft om Gods Woord te
  verkondigen;
  4. dat hij inzicht heeft in de beginselen van de
  kerkregering en de kennis van de kerkorde;
  5. dat hij vol is van geloof en van de Heilige Geest en zich
  geroepen weet tot het werk van een evangelist;
  c. om te kunnen worden benoemd als evangelist naar artikel 4
  K.O. is minimaal een afgeronde HBO-opleiding theologie
  noodzakelijk. Bij kandidaten met een opleiding op HBO-niveau
  dient een aanvullende vorming op het gebied van geloofsleer,
  homiletiek en kerkrecht overwogen te worden. Bij kandidaten met
  een universitaire opleiding kan een gerichte verdere missionaire
  vorming gewenst zijn. De kerkenraad, die de evangelist aanstelt,
  beslist welke aanvullende opleiding en verdere vaardigheden voor
  de uitoefening van zijn taak noodzakelijk zijn. Dit geschiedt in
  overleg met de classis;
  d. het onderzoek van de evangelist op de classis (zie lid b)
  vindt plaats na een verzoek van de kerkenraad daartoe en naar
  analogie van het bepaalde in art. 4 lid 3a K.O. Als de classis
  een verklaring van bevoegdheid heeft afgegeven, kan de kerkenraad
  overgaan tot zijn bevestiging. De kerkenraad voegt de verklaring
  van de classis bij de aanstellingsbrief (2010);
  e. de bevoegdheden van deze evangelist vervallen op het
  moment dat zijn dienstverband beëindigd wordt;
  f. een evangelist naar artikel 4 K.O. kan zijn dienstverband
  beëindigen na goedkeuring van de kerkenraad en de classis;
  g. wanneer een evangelist naar artikel 4 K.O. wordt benoemd
  in een ander classicaal ressort, kan de classis waarheen hij
  vertrekt bepalen of een (gedeeltelijk) onderzoek opnieuw nodig
  is. De classis besluit hierover na overleg met de classis waaruit
  hij vertrekt. (2004)