In de Rooms-Katholieke Kerk zijn de bisschoppen met de paus als
hun hoofd de eigenlijke opvolgers der apostelen. Zij dragen het
apostelambt, dat op sacramentele wijze Christus representeert. De
bisschoppen bezitten de volmacht om andere bisschoppen en
priesters te wijden. Via een ononderbroken keten van wijdingen
hebben zij hun ambt en hun bevoegdheden van de apostelen
ontvangen, die op hun beurt hun volmacht van Christus zelf
ontvingen. De bisschoppen zijn de dragers van de apostolische
successie. Deze successie is niet zozeer een individuele als wel
een collegiale. De bisschoppen vormen met elkaar een college; wie
de bisschopswijding ontvangt wordt opgenomen in dit college. De
wijding wordt niet door één bisschop verricht maar door meerdere
in naam van het gehele college.
De Rooms-Katholieke Kerk ziet het episcopaat uit
|94|
de aard der zaak in nauw verband met haar opvatting van de kerk.
De kerk is het mystieke lichaam van Christus, de historische
voortzetting van het Christusgeheim; door de Geest woont Christus
in haar. De kerk is een sacramentele werkelijkheid. Het
sacramentele leven der kerk wordt door de sacramenten gevoed en
voortgeplant. Op de prediking wordt niet de zwaarste nadruk
gelegd; zij wordt wel genoemd teken en zegel van het
sacrament.
De ordening tot het ambt door de bisschop is een sacrament. In
dit sacrament wordt de volmacht van Christus geschonken door de
handoplegging. deze is als sacramentele handeling niet
ondergeschikt aan de prediking. Doordat de gevolmachtigde
bisschop andere bisschoppen en priesters wijdt, blijft het ambt
in stand, waardoor Christus tegenwoordig wordt gesteld en de
mystieke werkelijkheid der kerk heilbrengend en zegenen onder de
mensen werkt. De ononderbroken keten van wijdingen met oplegging
der handen, de apostolische successie, is een noodzakelijke
voorwaarde voor het bestaan en werken der kerk.
Voor de kerken der reformatie is de gehoorzaamheid aan de woorden
der apostelen en profeten van fundamentele betekenis. Zij kennen
aan de Heilige Schrift als schepping en instrument van de Geest
de primaire functie toe voor het bestaan en leven der kerk. De
gemeente is voortgebracht door het woord der Waarheid; gezonden
door Christus schenkt de Geest zichzelf met en in en door de
prediking van het Christusgetuigenis. Christus woont door de
Geest, door Woord en sacrament in de gemeente. Zij is Zijn
lichaam; zij leeft en bestaat door Hem, die haar Hoofd is.
Christus bouwt en onderhoudt Zijn gemeente door de ambten, door
de bediening van het Woord en van de sacramenten, door het
herderlijk opzicht en de tucht, en door de dienst der
barmhartigheid. De bediening van het Woord is geheel gericht op
de Heilige Schrift; uit haar wordt verkondigd wat de Geest
aangaande Jezus Christus en God de Vader openbaart. De bediening
van de sacramenten heeft haar grond in de prediking. Christus
openbaart zich in het sacrament op een wijze, die zeer nauw
samenhangt met Zijn openbaring door het Woord, al valt zij
daarmede niet samen. Door de verkondiging maakt de Geest de
sacramentele handeling en het teken tot een weg, waarop de
gelovigen de gemeenschap met Christus en met elkaar vieren.
Het herderlijk opzicht en de tucht, die in zich sluiten het
heilig houden der sacramenten, worden gedragen en gestuwd door de
prediking van het koninkrijk van God en van Gods beloften en
geboden. Het richtsnoer voor dit opzicht en deze tucht is niet
een codex van geboden en voorschriften, maar het levende,
gepredikte Woord van God.
Bij de viering van het avondmaal verricht de diaken zijn dienst;
hij helpt bij de toebereiding en uitreiking van brood en wijn als
de spijs en drank voor het eeuwige leven. Deze diakonia zet zich
voort over de breedte van het leven; aan noodlijdenden wordt
concrete hulp geboden. In opdracht van
|95|
Christus, die zich in de prediking en in het sacrament openbaart
als de Hogepriester, en in dankbaarheid jegens Hem vindt deze
diakonia plaats.
De ordinatie, de bevestiging — voor de presbyteriale kerk geen
sacrament — is voor haar een werk van de Geest, wiens essentiële
instrument is het woord der Schrift. De handoplegging ontleent
haar betekenis aan de Geest, die vrijmachtig werkt met en door en
in het woord der Schrift, dat de dienaar verkondigt, waarvoor de
bevestigde zich buigt en dat de gemeente gelovend beaamt. Een
ordinatie — zij moge al of niet sacrament genoemd worden —
waarbij de prediking van de leer der apostelen en de
gehoorzaamheid daaraan niet primair zijn, maar waarbij de
handeling en het teken in hun objectiviteit uiteindelijk
beslissen over de geldigheid van die ordinatie of wijding, doet
volgens de presbyteriale opvatting tekort aan wat de ordinatie
naar de inzetting der apostelen moet zijn.
Er is in het bestaan der kerk continuïteit van de dagen der
apostelen tot heden toe. De verkondiging van het Woord van God en
het besturen der kerk gaat over van de ene op de andere
generatie; het geloof, de hoop en de liefde van de voorafgaande
generatie wekken bij een volgende weer geloof, hoop en liefde. De
werkelijke continuïteit in de kerk is verankerd in het werken van
de Geest en van het Woord, naar de verkiezing der genade,
overeenkomstig de beloften van het verbond, dat God houdt tot in
het duizendste geslacht. Als het volk van God ontrouw en afvallig
wordt, gaat God verder met een ‘rest’, die Hij verkoos, of Hij
roept anderen, die ver van het heil waren, uit de duisternis tot
Zijn licht. Een gewichtig middel, waardoor God de continuïteit in
het bestaan der kerk tot stand brengt en handhaaft, is het
overdragen van de ambtelijke volmacht; de voorgangers in het
ambt, de antecessores dragen de ambtelijke volmacht over aan hun
navolgers, de successores.
In de Rooms-Katholieke Kerk, ook in die der late Middeleeuwen,
werden de tot wijden bevoegde bisschoppen beschouwd als de
antecessores. De reformatoren konden hen niet als zodanig
erkennen.
De over een diocese gestelde bisschoppen waren niet de
antecessores van de pastoors der parochies, aan wie de prediking
en de bediening der sacramenten was opgedragen. Deze bisschoppen
waren ook niet door de gemeente verkozen en dus ook niet in het
midden der gemeente, die hen koos, gewijd, zoals dit in de dagen
der apostelen en in de eerste eeuwen na hen geschiedde. De kerk
noemde de wijding door de bisschoppen een sacrament, maar de
reformatoren vonden daarvoor in de Schrift geen grond. Bij deze
wijding was de prediking en de opdracht om te prediken geheel op
de achtergrond geraakt en verwaarloosd. En wat het voor velen
moeilijk of zelfs onmogelijk maakte in paus en bisschoppen de
opvolgers der apostelen te zien, was de verbijsterende
verwereldlijking der hogere geestelijkheid.
|96|
De bedenkingen van Luther hadden niet in de eerste plaats de
papale en episcopale kerkinrichting gegolden, maar de
verduistering van het Woord van God in de Kerk. Luther verklaarde
in het jaar 1537, dat hij terwille van de eenheid der predikers
der reformatie nog wel zou willen laten ordineren door de
bisschoppen der Rooms-Katholieke Kerk, als deze echte herders en
opzieners waren geweest en het evangelie hadden gehoorzaamd. Nu
zij echter geen werkelijke bisschoppen waren of niet wilden zijn,
maar wereldlijke heren en vorsten, die niet predikten, niet
onderrichtten, niet doopten, niet het avondmaal bedienden, nog
enig kerkelijk ambt verrichtten, en bovendien hen, die zich tot
een kerkelijk ambt wisten geroepen, vervolgden en vervloekten,
kon de kerk door hun schuld toch niet zonder dienaren blijven
(Schmalkaldische artikelen III,10).
De reformatoren zagen de Geest de weg niet volgen van eeuwenoude,
door e traditie bevestigde kerkelijke handelingen. Toen paus en
bisschoppen zich weinig bekommerden om de prediking en de
uitlegging van de Heilige Schrift, sprak zij met kracht tot
pastoors, monniken en leken. Maar toen het die pastoors, monniken
en leken onmogelijk gemaakt werd de kerk van binnen uit te
hervormen, moest een nieuw begin worden gemaakt. Het was naar de
overtuiging der reformatoren de wil van God, dat er voor het
herstel der kerk buitengewone maatregelen moesten worden
getroffen. De reformatie ging zelf haar predikers ordineren,
zonder de bisschoppen.
Vele pastoors gingen met de reformatie mee; velen van hen zullen
daarna als de echte antecessores meegewerkt hebben aan de
ordinatie van predikers der reformatie. En waar in de tijd van de
overgang met zijn velerlei verwarring geen dienaren des Woords de
ordinatie verrichtten, daar geschiedde zij door de
vertegenwoordigers van het volk van God. Toen de bisschoppen
weigerden om de door God geroepenen en door de gemeente gekozen
dienaren des Woords te ordineren, werd de kerk teruggeworpen op
de Geest en het Woord alleen; de reformatoren waren er zeker van,
dat de Geest de ambtelijke volmacht op buitengewone wijze wilde
schenken. En daarin kwam toch het eigenlijke institutaire, dat
bij de wijding door de bisschoppen verloren was gegaan, dat is de
Heilige Schrift, waaraan de geroepen dienaren en het volk van God
gehoorzaam wilden zijn, tot zijn recht.
Het was de overtuiging der reformatoren, dat de echte
apostolische successie, hoe zij dit ook tot uitdrukking mogen
hebben gebracht, door de reformatie weer hersteld werd. De lijn
der successie was van de apostelen gelopen via de bisschoppen der
oude kerk, die voorgangers hunner gemeente waren. In de
middeleeuwen, toen het episcopaat geheel van karakter veranderde,
kwam de successie op een zijspoor, en zij geraakte tenslotte
geheel in verval. Maar dan wordt zij door de reformatie weer
verankerd in de rots van het apostolisch getuigenis.
|97|
De Kerk van Engeland heeft het gezag van de paus niet langer
erkend, maar de bisschoppen met hun gezag behouden. De zeer
eigenaardige geschiedenis van de reformatie in Engeland is mede
hiervan oorzaak geweest. De Kerk van Engeland is dus episcopaals.
De bisschop ontvangt via een ononderbroken keten van wijdingen
zijn gezag van de apostelen. Op deze overdracht van het
apostolisch gezag berust de geldigheid van de
sacramentsbediening. De Kerk van Engeland kan de
sacramentsbediening in een presbyteriaal ingerichte kerk niet als
volkomen geldig erkennen. Deze geldigheid zou alleen dan tot
stand komen voor een presbyteriale kerk als zij zich zou laten
inschakelen in de apostolische successie naar anglicaanse
opvatting.
Sommigen in Nederland beschouwen het als de leiding van de
Voorzienigheid, dat de Kerk van Engeland de apostolische
successie bewaarde. Hierdoor zou het mogelijk zijn, dat in de
presbyteriale kerken het apostolisch ambt zou worden hersteld,
zonder dat zij zich daarvoor tot de Rooms-Katholieke Kerk zouden
behoeven te wenden. De Nederlandse Hervormde Kerk zou haar leer
niet hoeven te verloochenen, als haar predikanten een
‘additionele’, aanvullende wijding van Anglicaanse zijde zouden
aanvaarden.
De generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk heeft in 1952
uitgesproken, dat zij een inschakeling in de apostolische
successie door een bisschopswijding van Anglicaanse zijde in
strijd acht te zijn met haar belijdenis en kerkorde. Dit zou in
zijn consequenties een radicale verandering van de ambtelijke
structuur der Nederlandse Hervormde Kerk tengevolge hebben.
Naar de belijdenis en de kerkorde der Nederlandse Hervormde Kerk
zijn niet bisschoppen, maar kerkeraden de dragers van de
apostolische volmacht. De in het college van de kerkeraad
vergaderde en verenigde ambtsdragers hebben de volmacht om te
prediken, te besturen, te helpen en te dienen. Het overdragen van
de ambtelijke bevoegdheid, de apostolische successie, betreft
niet zozeer de individuele ambtsdragers als wel het college.
De bevestiging van de dienaren des Woords geschiedt door andere
dienaren des Woords, tezamen met de ouderlingen en de diakenen;
bisschoppen kunnen niet als de werkelijke antecessores worden
beschouwd. Voorts is een kenmerk van de echte wijding, dat zij in
het midden der gemeente plaats vindt, hetgeen bij een
‘additionele’ wijding een vreemde figuur zou worden. Tenslotte,
de presbyteriale kerken maken er evenzeer aanspraak op in de
ononderbroken apostolische successie te staan als de
episcopale.
De generale synode heeft in 1952 niet verklaard, dat de
episcopale inrichting der Kerk van Engeland als geheel en al in
strijd met de Schrift zou moeten worden beschouwd.
|98|
De Nederlandse Hervormde Kerk houdt het ervoor, dat de
presbyteriaal-synodale kerkinrichting krachtige schriftuurlijke
wortels heeft. Zij weet overigens uit haar geschiedenis te goed,
dat zulk een kerkinrichting niet kan bewaren voor dwalingen,
verval en verdeeldheid.
Wij zijn ervan overtuigd, dat de Geest van Christus in alle
kerken werkt, ook in de kerken, die een inrichting bezitten,
welke wij menen te moeten afwijzen. Wij kunnen God danken voor
wat Hij door die kerken aan velen en wellicht ook aan ons schonk
en nog schenken zal. In ons gesprek met andere kerken zullen wij
ons gaarne moeten laten wijzen op onze tekorten.
Wij verwachten de vernieuwing van de verbrokkelde kerken der
reformatie en het herstel van de una sancta niet door een
integratie van presbyteriale kerken in een episcopale kerk, zoals
die reilt en zeilt. Wij verwachten die vernieuwing en dat herstel
evenmin van een integratie in omgekeerde richting. De waarachtige
eenheid van de kerk zal tot stand komen als de Geest de
verschillende kerken van binnen uit terug brengt tot hun
apostolische oorsprong. Naarmate de kerken zich innerlijk laten
vernieuwen, zullen zij nader tot elkaar komen en hun eenheid
vinden in Christus. Als de Geest in een kerk werkt, zal een
kerkinrichting, die oorspronkelijk tot stand kwam als een vrucht
van gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift, maar door traagheid en
ongeloof in velerlei opzicht als een levenloos skelet werd, weer
bezield worden. De Geest zal zo werken, dat allerlei
vergroeiingen in een kerkinrichting recht worden gemaakt, dat
uitwassen worden afgesneden en leemten worden gevuld. Zo zullen
de verschillende typen van kerkinrichting, bewogen door de
centrale kracht van de Geest van Christus, convergeren naar de
door God gewilde orde der katholieke kerk.
Alle kerken zullen bereid moeten zijn in de smeltkroes te worden
geworpen, en prijs te geven, wat niet uit God is, en van elkaar
te verdragen datgene, waarin ieder zijn eigen weg gaat, wanneer
dit niet met het Woord van God in strijd is.
Er zijn naar onze overtuiging enige cardinale principes, die de
inrichting van de in het profetisch-apostolisch getuigenis
gefundeerde katholieke kerk in de grond moeten bepalen, namelijk
de consequente pluraliteit en collegialiteit van ambten en
ambtsdragers. De ambtsdragers die het Woord en de sacramenten
bedienen, zullen, op welke plaatsen zij ook werkzaam zijn, een
gelijke bevoegdheid hebben, en met hen zullen de overige
ambtsdragers, aan wie de herderlijke zorg en het opzicht, de
sociale zorg en andere taken zijn toevertrouwd, een college of
raad of synode vormen, locaal, regionaal en in de kerk der gehele
wereld.