II. Ambt of dienst

De kerkorde der Ned. Hervormde Kerk verklaart in artikel IV: Om de orde der kerk van Christuswege te onderhouden en in de verscheidenheid der diensten te voorzien, zijn er de volgende drie ambten: dat der dienaren des Woords, dat der ouderlingen en dat der diakenen. De kerkorde sluit hier aan bij de artikelen 30 en 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
De Dordtse Kerkorde zegt in artikel 2: De diensten zijn vierderlei: die der dienaren des Woords, der doctoren, der ouderlingen en der diakenen.
In de Nederlandse Bijbelvertaling (de Statenvertaling en de vertaling van het Bijbelgenootschap) wordt het woord ‘ambt’ niet vaak gebruikt. In het Oude Testament treffen wij het een aantal keren aan; het heeft dan meestal betrekking op de dienst van priesters en levieten. In het Nieuwe Testament komt het weinig voor. Waar wij het woord ambt zouden verwachten, wordt gesproken van bediening of van dienst. Handelingen 20: 24 luidt b.v. in de vertaling van het Bijbelgenootschap: Maar ik (n.l. Paulus) tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening (diakonia), die ik van den Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade Gods te betuigen. De Statenvertaling spreekt hier van dienst.
Het schijnt dat in het reformatorisch spraakgebruik de woorden ambt en dienst ongeveer hetzelfde betekenen. Daar buiten blijkt dit ook het geval te zijn. Het woord ambt is ontstaan uit ambacht. In de oude Germaanse tijd was een ‘ambachtsman’ de vazal, de leenman van een vorst; hij werd echter ook ‘dienstman’ genoemd. Waar onze moderne bijbelvertalingen van dienst spreken, heeft de Gotische bijbelvertaling uit de 4e eeuw dikwijls andbahti, d.i. ambt. De bezigheid en de plicht van de Middeleeuwse ridders, die zich in hun toernooien oefenen en als de vorst hen oproept, ten strijde trekken, heet ook: het ambt van het schild. Ambt of ambacht betekende oudtijds ook: rechterlijk district.
In de latere Nederlandse taal heeft elk van de twee woorden ambt en ambacht een eigen betekenis gekregen. Een ambacht is een zelfstandig uitgeoefend bedrijf of handwerk. Een ambt is naar van Dale: een openbare betrekking, waartoe men door de overheid of enig erkend gezag benoemd wordt.
Als wij de gehele ontwikkeling van de betekenis der woorden ambt en dienst nagaan, blijkt het, dat zij elkaar toch niet geheel

|6|

dekken. Wie een ambt draagt vervult ontegenzeggelijk een dienst. In zijn dienen is hij echter met een bijzondere verantwoordelijkheid en ook met enig gezag bekleed; dit gezag is afgeleid en rust in een hoger gezag. Voor ‘dienst’ is dit aspect niet of althans in mindere mate kenmerkend. De grondtalen van de bijbel hebben voor de zaak, die wij ambt, dienst en bediening noemen, ook verschillende woorden, en elk van deze woorden heeft ook weer een verscheidenheid van betekenissen. Het Hebreeuwse woord aboda, dat meestal de dienst der priesters in het heiligdom aanduidt, wordt ook gebruikt voor iedere andere arbeid, die de mens kan verrichten. Het Nieuwe Testament heeft de woorden: diakonia, leitourgia, latreia, douleia. Het Latijn, de vaktaal ook nog van de oude Gereformeerde godgeleerden, kent de woorden: ministerium, officium, munus, functio.
In onze dogmatische en kerkrechtelijke beschouwingen trachten wij de begrippen scherp te omgrenzen. De levende taal bekommert zich niet om de eisen van ons definiërende verstand. De woorden hebben meestal wel een hoofdbetekenis, maar daarnaast dikwijls een rijke schakering van betekenissen, die met de hoofdbetekenis in de regel wel of soms ook helemaal niet meer in verband staan. het is voor de kerk geen principiële zaak welke van de twee woorden ambt of dienst zij gebruikt. Toch kan het niet onverschillig zijn welke benaming zij kiest; zij zal ook enigszins rekening moeten houden met de gevoelswaarde, die de woorden ontvingen — verba valent usu. De hoogmoed en de machtswellust van ambtsdragers hebben aan het woord ‘ambt’ in de oren van velen een onaangename klank gegeven. Het woord ‘dienst’ klinkt wellicht sympathieker; bij het gebruik van het woord ‘dienst’ dreigt echter het gevaar, dat het vooral doet denken aan de dienst aan de naaste en de wereld, terwijl ‘dienst’, ‘diakonia’ in de Bijbel — en ook in de Dordtse kerkorde — niet alleen dienst aan de naaste en de wereld, maar ook en vooral dienst in de wereld aan het rijk van God, en aan God, aan Christus, aan de Heilige Geest betekent. De kerkorde van 1951 gaf in navolging van de Nederlandse Geloofsbelijdenis de voorkeur aan ambt. De reden daartoe is zonder twijfel, dat ambt meer dan dienst, aanduidt de nadrukkelijke opdracht, het spreken en handelen in naam van een ander, de bijzondere verantwoordelijkheid voor een bepaalde groep of op een bepaald gebied.