XV. De tijdelijkheid van het ambt

1. De beperkte duur der ambtsbediening

Volgens de opvatting van de Nederlandse Hervormde Kerk is het ambt van tijdelijke aard. Een ambtsdrager, hetzij hij dienaar des Woords, ouderling of diaken is, kan zijn ambt en de bevoegdheden, die het verleent, om welke reden dan ook, verliezen. Predikanten kunnen, al of niet op hun eigen verzoek, ontheven worden van hun ambt. Als een predikant 65 jaar is, noodzaakt de kerkorde hem om zijn ambtsbediening in de gemeente te beëindigen. Als emeritus behoudt hij dan echter verschillende bevoegdheden, n.l. de bevoegdheid om het Woord te verkondigen, om de sacramenten te bedienen, om de openbare belijdenis van het geloof af te nemen, om huwelijken in te zegenen en te bevestigen, en ook om ambtsdragers te bevestigen. Als een kerkeraad hem tot zulk een ambtelijke handeling uitnodigt, is dit in zekere zin een ‘roeping’, en het gebed voor de dienst en de handdruk van de ouderling een ‘bevestiging’. Een emerituspredikant kan niet geroepen worden om ambtelijke vergaderingen te leiden. Hij kan tot bijstand in het pastoraat benoemd worden en is dan adviserend lid van de kerkeraad.
Als een predikant vóór zijn 65e jaar om de een of andere reden eervol ontheven wordt van het ambt, kunnen hem ook de bevoegdheden als van een emeritus verleend worden, wanneer dit in het belang van de kerk geacht wordt en strookt met de waardigheid der kerk.
Ouderlingen en diakenen dragen hun ambt hoogstens twaalf jaar, drie termijnen van vier jaren achtereen, zij het ook, dat er onder bepaalde omstandigheden dispensatie van dit voorschrift kan worden gegeven.

|75|

2. Gods eeuwigheid en onze tijd

Wij moeten de tijdelijkheid van het ambt zien in het licht van het werken Gods met mens en wereld. God laat mens en wereld in de tijd bestaan en leven. De bijbel noemt de periode, waarin deze schepping bestaat ‘deze eeuw’. Als het koninkrijk Gods in zijn volheid komt, breekt de ‘komende eeuw’ aan. De daden Gods vormen een caesuur, een nieuw begin, in de geschiedenis van wat Hij schiep.
Het Woord, dat was in den beginne, dat was bij God, en dat was God, waardoor alle dingen zijn geworden, werd vlees. God woonde onder de mensen in de gestalte van een mens; Jezus was gedurende enige tientallen jaren onder de mensen, en gedurende hoogstens drie jaren verrichtte Hij onder hen openlijk zijn profetisch, koninklijk en priesterlijk werk. Het heil van God is in Jezus geopenbaard in een uiterst beperkte termijn van de geschiedenis. Het heeft God behaagd aan zijn eeuwige waarheid de gedaante van het tijdelijke te geven. Dat de eeuwige God een paar jaren uitkiest om daarin de volheid van Zijn heil te openbaren, kan de menselijke geest, die de eeuwig, altijd en overal geldende waarheden zoekt en die het tijdgebondene niet als iets essentieels erkennen kan, in opstand brengen. Om in het rijk van God in te gaan, zullen wij echter moeten leren acht te geven op Gods voetstappen in de tijd. De wijze van werken van God komt ook daarin tot uiting, dat het ambt tijdelijk is. Iemand wordt tot het ambt geroepen op een tijdstip van zijn volwassen leeftijd. Hij draagt het ambt uiterlijk tot de dag van zijn dood. De predikant der Nederlandse Hervormde Kerk oefent het volle ambt uit tot zijn 65e jaar. Daarna blijft hij in het bezit van verschillende ambtelijke bevoegdheden. Ouderlingen en diakenen dragen het ambt hoogstens driemaal vier jaren.
Het tijdstip van het 65e jaar en de termijn van driemaal vier jaren zijn uiteraard min of meer willekeurig en om redenen van practische aard zo vastgesteld. Laten Christus en de Heilige Geest zich door zulke kerkordelijke bepalingen de weg voorschrijven? Houdt de Geest op om bij het einde van de min of meer willekeurige bepaalde termijn Zijn bijzondere bijstand te verlenen? Wordt de belofte van God en het werk van de Geest aan een kerkordelijk bepaalde termijn gebonden? Wij geloven inderdaad, dat Christus zich zeer diep neerbuigt naar ons toe. En als de kerk met ernst een goede regeling gemaakt heeft, houdt Christus haar daaraan. De Geest houdt zich aan hetgeen onder Zijn leiding tot stand kwam.

 

3. De herbevestiging

Ouderlingen en diakenen kunnen na de vervulling van een ambtstermijn van vier jaren opnieuw gekozen worden. Als dit gebeurt, worden zij ook opnieuw in het ambt bevestigd. De vorige bevestiging gold voor de termijn van vier jaren. De opdracht, die verleend werd, had betrekking op die termijn, en evenzo het gebed om hulp en bijstand voor de ambtsdrager. Als het de kerk ernstig is met haar regelingen, met haar gebed en haar geloof, dan zal zij aan elke volgende bevestiging van een

|76|

ambtsdrager, ouderling of diaken, weer hetzelfde gewicht toekennen. Er blijft dan nog de vraag, of, indien ouderlingen en diakenen met handoplegging bevestigd zouden worden, deze herhaald zou moeten worden.
Als een predikant door een andere gemeente geroepen wordt en daar het ambt aanvaardt, wordt hij bevestigd tot herder en leraar van die gemeente. Bij deze herhaalde bevestiging worden in de Nederlandse Hervormde Kerk de predikant niet de handen opgelegd. Het is, gezien het karakter, dat de handoplegging volgens gereformeerde opvatting heeft, principieel moeilijk in te zien, waarom bij de bevestiging in een volgende gemeente de handoplegging niet plaats vindt. Wellicht heeft de vrees bestaan, dat door een veelvuldige toepassing van de handoplegging het teken een te zware nadruk zou ontvangen naast het woord. Anderzijds kan gevreesd worden, dat het al te dikwijls herhalen van de handoplegging haar tot een sleur zou maken, zodat zij zou devalueren.
Hoe dit ook zij, ten aanzien van de handoplegging dient bij de bevestiging, resp. de volgende of herbevestiging van de ouderlingen en de diakenen analoog gehandeld te worden als bij die van de predikanten.

 

4. Heeft het ambt een character indelebilis?

Als een predikant in ontrouw aan Christus en aan zijn opdracht zijn ambt neerlegt, zal het woord der belofte, dat bij zijn bevestiging tot hem gesproken werd, hem blijven oordelen en beschamen. In zoverre is er iets in het ambt, dat bij hem die het droeg, blijft. In zekere zin kan er zo van het onvernietigbare van het ambt, het character indelebilis ervan gesproken worden. Dit blijvende is dus niet iets, dat in de ziel van de ambtsdrager wordt ingedrukt, een kwaliteit, een kenmerk, een karakter of een teken. Wat blijft is het spreken Gods tot deze bepaalde mens op deze bepaalde wijze.
Anderzijds schenkt de getrouwe ambtsvervulling een blijvende zegen. Het oude formulier van bevestiging van ouderlingen en diakenen zegt tot de ambtsdragers, die getrouw zijn in hun dienst, dat zij zich een goede opgang zullen verwerven en veel vrijmoedigheid in het geloof in Christus, en dat zij hiernamaals zullen ingaan in de vreugde des Heren.
De zegen, aan de ambtsvervulling verbonden, gaat niet verloren. Ouderlingen en diakenen ontvangen bij de beëindiging van hun ambtsperiode niet bepaalde emeritaatsbevoegdheden. De gemeente ziet deze oud-ouderlingen en oud-diakenen echter als mensen, met wie Christus op een bijzondere wijze verkeerde, en hun woorden en adviezen houden in de gemeente en voor de kerkeraad gewicht.