XIII. Bijzondere en buitengewone werkzaamheden

1. De predikant voor bijzondere werkzaamheden

Naast de predikanten voor gewone werkzaamheden kent de kerkorde in haar ordinanties de predikanten voor bijzondere en voor buitengewone werkzaamheden.
De predikant voor bijzondere werkzaamheden verricht arbeid, die kerkelijk van aard is, maar niet van enige gestalte van de kerk uitgaat, b.v. de geestelijke verzorging van personeel en patiënten in een ziekenhuis. Zulk een predikant wordt beroepen door de gewone kerkeraad en bezit alle bevoegdheden, die een predikant voor gewone werkzaamheden bezit, met uitzondering van het leiden van ambtelijke vergaderingen. Deze beperking heeft als practische reden, dat de predikant met een bijzondere taak uit de aard der zaak niet ten volle op de hoogte kan zijn van al de aangelegenheden, die een ambtelijke vergadering heeft te behandelen.
Het burgerrechtelijk lichaam, waarbij hij werkt, heeft medezeggenschap inzake zijn benoeming en inzake de regeling van zijn arbeid. Het kan hem ook ontslaan.
Het lijkt een kerkordelijke onregelmatigheid, dat de zeggenschap van de kerkeraad in sommige opzichten beperkt wordt door die van een niet-kerkelijk lichaam. De practische situatie is in de regel van dien aard, dat het onmogelijk is de zeggenschap van het niet-kerkelijk lichaam uit te schakelen. Deze situatie is ontstaan tengevolge van de historische ontwikkeling van Kerk en maatschappij en staat in de laatste anderhalve eeuw. Nu staat men voor de keus: of een kerkelijke binding van de predikant met een

|69|

bijzondere regeling, of het verrichten van deze arbeid zuiver op grond van theologische vorming en charismatische geschiktheid. Nog in de eerste helft van deze eeuw werd het verrichten van zulke arbeid buiten kerkordelijk verband als vanzelfsprekend beschouwd. Sinds gedurende deze eeuw het besef aangaande de betekenis van het ambt krachtiger is geworden, wordt er voor alle predikanten, die echt kerkelijk werk verrichten, naar een ambtelijke binding gestreefd. De predikanten, die met deze bijzondere arbeid belast zijn, begeren hun werk te doen op grond van een roeping door een kerkeraad en van een kerkelijke bevestiging, en zij gevoelen de behoefte zich gedragen te weten door een kerkeraad en gesteund door de medewerking van ouderlingen, en ook van diakenen.
Men kan de zeggenschap, die een niet-kerkelijk lichaam heeft ten aanzien van de beroeping en de arbeid van een predikant voor bijzondere werkzaamheden als een anomalie beschouwen, die aanvaard moet worden, omdat in de bestaande situatie geen andere regeling mogelijk is. De omstandigheid, dat een niet-kerkelijk lichaam het werk van de predikant kan beëindigen, ook om andere redenen dan die van ongeschiktheid, noodzaakt ons niet tot de conclusie, dat het werk van deze predikant niet een vol-ambtelijk karakter zou bezitten.

 

2. De predikant voor buitengewone werkzaamheden

Het apostolaat en het pastoraat der kerk verlangen in onze tijd de aanstelling van predikanten voor allerlei buitengewone werkzaamheden. Deze verrichten arbeid, die voor een classis, een provincie of voor de kerk in haar geheel van algemeen belang is. De ambtelijke vergadering van het kerkelijk ressort beroept hen; zij kunnen verbonden worden aan een gemeente, een classis, een provincie of aan de kerk in haar geheel. De bevestiging geschiedt vanwege de ambtelijke vergadering, die hen beriep; zij vindt plaats in een gemeente, aan welke zij verbonden worden, of in een der andere gemeenten uit het ressort. Deze predikanten wonen de classicale vergaderingen van hun woonplaats bij als adviserend lid.
Als zij aan een gemeente verbonden worden, hebben zij zitting in de kerkeraad. Indien het belang der kerk zulks eist, kan het breed moderamen der synode, gehoord het breed moderamen van de ambtelijke vergadering, die hen beriep, hun ambtsbediening doen eindigen.
Een klein aantal van de predikanten voor buitengewone werkzaamheden is gebonden aan een gemeente. Enigen van hen werken hier te lande in dienst van de zending; enige anderen zijn geestelijk verzorger van de varende gemeente, die zeer sterk vertegenwoordigd is in de gemeente aan welke zij gebonden zijn. Wij laten deze kleine groep verder buiten beschouwing.
De figuur van de predikant voor buitengewone werkzaamheden onderscheidt zich in allerlei opzichten van die voor gewone of bijzondere werkzaamheden. Voor de kerkorde is hij een ambtsdrager, maar zijn ambtsvervulling mist een aantal kenmerken, die volgens de kerkorde eigen zijn aan het ambt van de predikant voor gewone werkzaamheden. De predikant voor buitengewone werkzaamheden wordt niet gekozen door een gemeente, en is meestal aan een gemeente niet gebonden. Hij is dus in het geheel niet een ‘oudste’. Bij zijn werk heeft hij geen gemeente om zich heen en hij verricht zijn

|70|

arbeid niet in nauwe relatie met ouderlingen en diakenen. In een kerkeraad heeft hij geen zitting. In de classicale vergadering heeft hij zitting, echter als adviserend lid. Hij wordt dus niet lid van de ambtelijke vergadering, die hem beriep. Van geen enkele kerkelijke vergadering is hij lid met concluderende stem; hij heeft niet de bevoegdheid om in een kerkelijke vergadering besluiten te nemen, ook niet als het zijn eigen werk betreft. Hij kan niet meewerken aan de verkiezing van andere predikanten voor buitengewone werkzaamheden, hoewel hij, merkwaardigerwijze, wel de bevoegdheid bezit om die te bevestigen. Hij bezit niet de volmacht van het ‘regeren’. Een kerkelijk lichaam kan zijn ambtsbediening doen eindigen.

 

3. Op de grens van het ambt

De critische vraag is wel gesteld, of er ten aanzien van het werk van de predikant voor buitengewone werkzaamheden nog van een ambt gesproken kan worden. Zou men hier veeleer niet van bediening of functie moeten spreken? De kerkorde onthoudt hem in haar ordinanties immers allerlei bevoegdheden, die de ambtsdragers voor gewone werkzaamheden wel bezitten. Moet men ten aanzien van de predikant voor buitengewone werkzaamheden spreken van een beperkte ambtelijkheid? Of moet de conclusie worden getrokken, dat de zaken, die hem worden onthouden dus niet essentieel zijn voor het ambt in het algemeen? Moet men dus van een andersgeaarde, speciale ambtelijkheid spreken?
Hoewel wij ons bewust zijn, dat wij op deze vragen in de bijbel geen voor de hand liggend antwoord vinden, moeten wij toch deze zaak, evenals alle kerkordelijke zaken van essentieel gewicht, in het licht van het Nieuwe Testament stellen.
Het Nieuwe Testament kent ambtsdragers, die vooral voor de oecumene werkten, in het bijzonder de apostelen en de evangelisten; zij bezaten gezag en oefenden dit uit in de gemeenten, die door hun prediking gesticht werden. Daarnaast kent het Nieuwe Testament ambtsdragers, die aan een locale gemeente gebonden waren, de oudsten, de opzieners en diakenen. Het prototype van de predikant voor gewone werkzaamheden vonden wij terug bij de oudste en ten dele ook bij de apostel en de evangelist.
De predikant voor buitengewone werkzaamheden bezit geen institutioneel gezag in welke plaatselijke of meerdere ambtelijke vergadering ook. Hij mist iets, wat voor het ambt essentieel is, en wat alle geordende dienaren der kerk in het Nieuwe Testament bezaten. Inzoverre vinden wij in het Nieuwe Testament voor de predikant voor buitengewone werkzaamheden geen duidelijk ambtelijk prototype.
In het Nieuwe Testament is ook sprake van allerlei personen, die gewichtige pastorale of apostolaire diensten voor de algemene kerk verrichtten, zonder dat, voorzover wij weten, een gemeente meewerkte aan hun verkiezing en zonder dat zij geordend werden; wij kunnen b.v. denken aan allerlei medewerkers van Paulus. Het zullen veelal charismatische figuren zijn geweest, die voor een bepaalde zaak een opdracht ontvingen.
Wij zien lijnen lopen van deze werkers in de apostolische tijd, die op grond van een of ander charisma een bepaalde opdracht in de algemene kerk vervulden, naar de tegenwoordige predikant voor buitengewone werkzaamheden.

|71|

De Hervormde Kerk heeft thans deze figuren nodig. Het is denkbaar, dat zij daarvoor predikanten zou hebben gekozen, die de bevoegdheden als van een emeritus ontvingen. Zij heeft echter gekozen voor de figuur van de predikant voor buitengewone werkzaamheden. De kerkorde noemt hem een ambtsdrager; uit de kerkorde blijkt tegelijkertijd, dat zijn ambtelijke bevoegdheid enige elementen mist, die voor het kerkelijk ambt essentieel moeten worden geacht. Deze figuur vormt kennelijk een overgang tussen het ambtelijke en het niet-ambtelijke.

 

4. Het ambtelijke en het charismatische

Het blijkt ons uit het Nieuwe Testament, dat de Geest zowel gebruik maakt van de geregelde diensten van geordende ambtsdragers als van de ongeregelde of incidentele diensten van leden der gemeente, die voor de een of andere taak een bijzonder charisma of bijzondere bekwaamheid bezitten, zonder dat zij in een ambt gesteld werden. Er is daarbij geen sprake van een hoger of lager, van een meer of minder. Het lichaam der kerk heeft allerlei leden, die ieder een bijzondere functie hebben en die elkaar volstrekt nodig hebben. Het is ons niet mogelijk — er werd reeds eerder op gewezen — in het Nieuwe Testament precies vast te stellen, welk werk ambtelijk werd gedaan en welke arbeid een zuiver charismatisch karakter droeg. Er zijn allerlei overgangsvormen. Het is onze taak niet na te speuren op welke wijze de Geest door zijn verschillende gaven en instrumenten de gemeente vormt tot een koninklijk priesterschap. Als onze taak is ons opgedragen: de ambten in stand te houden, én: ruimte te scheppen voor wat niet-ambtelijk gebeurt. Het zal ons daarbij ook nu niet mogelijk zijn de scheiding tussen het ambtelijke en het niet-ambtelijke scherp aan te brengen.