Naast de predikanten voor gewone werkzaamheden kent de kerkorde
in haar ordinanties de predikanten voor bijzondere en voor
buitengewone werkzaamheden.
De predikant voor bijzondere werkzaamheden verricht arbeid, die
kerkelijk van aard is, maar niet van enige gestalte van de kerk
uitgaat, b.v. de geestelijke verzorging van personeel en
patiënten in een ziekenhuis. Zulk een predikant wordt beroepen
door de gewone kerkeraad en bezit alle bevoegdheden, die een
predikant voor gewone werkzaamheden bezit, met uitzondering van
het leiden van ambtelijke vergaderingen. Deze beperking heeft als
practische reden, dat de predikant met een bijzondere taak uit de
aard der zaak niet ten volle op de hoogte kan zijn van al de
aangelegenheden, die een ambtelijke vergadering heeft te
behandelen.
Het burgerrechtelijk lichaam, waarbij hij werkt, heeft
medezeggenschap inzake zijn benoeming en inzake de regeling van
zijn arbeid. Het kan hem ook ontslaan.
Het lijkt een kerkordelijke onregelmatigheid, dat de zeggenschap
van de kerkeraad in sommige opzichten beperkt wordt door die van
een niet-kerkelijk lichaam. De practische situatie is in de regel
van dien aard, dat het onmogelijk is de zeggenschap van het
niet-kerkelijk lichaam uit te schakelen. Deze situatie is
ontstaan tengevolge van de historische ontwikkeling van Kerk en
maatschappij en staat in de laatste anderhalve eeuw. Nu staat men
voor de keus: of een kerkelijke binding van de predikant met een
|69|
bijzondere regeling, of het verrichten van deze arbeid zuiver op
grond van theologische vorming en charismatische geschiktheid.
Nog in de eerste helft van deze eeuw werd het verrichten van
zulke arbeid buiten kerkordelijk verband als vanzelfsprekend
beschouwd. Sinds gedurende deze eeuw het besef aangaande de
betekenis van het ambt krachtiger is geworden, wordt er voor alle
predikanten, die echt kerkelijk werk verrichten, naar een
ambtelijke binding gestreefd. De predikanten, die met deze
bijzondere arbeid belast zijn, begeren hun werk te doen op grond
van een roeping door een kerkeraad en van een kerkelijke
bevestiging, en zij gevoelen de behoefte zich gedragen te weten
door een kerkeraad en gesteund door de medewerking van
ouderlingen, en ook van diakenen.
Men kan de zeggenschap, die een niet-kerkelijk lichaam heeft ten
aanzien van de beroeping en de arbeid van een predikant voor
bijzondere werkzaamheden als een anomalie beschouwen, die
aanvaard moet worden, omdat in de bestaande situatie geen andere
regeling mogelijk is. De omstandigheid, dat een niet-kerkelijk
lichaam het werk van de predikant kan beëindigen, ook om andere
redenen dan die van ongeschiktheid, noodzaakt ons niet tot de
conclusie, dat het werk van deze predikant niet een vol-ambtelijk
karakter zou bezitten.
Het apostolaat en het pastoraat der kerk verlangen in onze tijd
de aanstelling van predikanten voor allerlei buitengewone
werkzaamheden. Deze verrichten arbeid, die voor een classis, een
provincie of voor de kerk in haar geheel van algemeen belang is.
De ambtelijke vergadering van het kerkelijk ressort beroept hen;
zij kunnen verbonden worden aan een gemeente, een classis, een
provincie of aan de kerk in haar geheel. De bevestiging geschiedt
vanwege de ambtelijke vergadering, die hen beriep; zij vindt
plaats in een gemeente, aan welke zij verbonden worden, of in een
der andere gemeenten uit het ressort. Deze predikanten wonen de
classicale vergaderingen van hun woonplaats bij als adviserend
lid.
Als zij aan een gemeente verbonden worden, hebben zij zitting in
de kerkeraad. Indien het belang der kerk zulks eist, kan het
breed moderamen der synode, gehoord het breed moderamen van de
ambtelijke vergadering, die hen beriep, hun ambtsbediening doen
eindigen.
Een klein aantal van de predikanten voor buitengewone
werkzaamheden is gebonden aan een gemeente. Enigen van hen werken
hier te lande in dienst van de zending; enige anderen zijn
geestelijk verzorger van de varende gemeente, die zeer sterk
vertegenwoordigd is in de gemeente aan welke zij gebonden zijn.
Wij laten deze kleine groep verder buiten beschouwing.
De figuur van de predikant voor buitengewone werkzaamheden
onderscheidt zich in allerlei opzichten van die voor gewone of
bijzondere werkzaamheden. Voor de kerkorde is hij een
ambtsdrager, maar zijn ambtsvervulling mist een aantal kenmerken,
die volgens de kerkorde eigen zijn aan het ambt van de predikant
voor gewone werkzaamheden. De predikant voor buitengewone
werkzaamheden wordt niet gekozen door een gemeente, en is meestal
aan een gemeente niet gebonden. Hij is dus in het geheel niet een
‘oudste’. Bij zijn werk heeft hij geen gemeente om zich heen en
hij verricht zijn
|70|
arbeid niet in nauwe relatie met ouderlingen en diakenen. In een kerkeraad heeft hij geen zitting. In de classicale vergadering heeft hij zitting, echter als adviserend lid. Hij wordt dus niet lid van de ambtelijke vergadering, die hem beriep. Van geen enkele kerkelijke vergadering is hij lid met concluderende stem; hij heeft niet de bevoegdheid om in een kerkelijke vergadering besluiten te nemen, ook niet als het zijn eigen werk betreft. Hij kan niet meewerken aan de verkiezing van andere predikanten voor buitengewone werkzaamheden, hoewel hij, merkwaardigerwijze, wel de bevoegdheid bezit om die te bevestigen. Hij bezit niet de volmacht van het ‘regeren’. Een kerkelijk lichaam kan zijn ambtsbediening doen eindigen.
De critische vraag is wel gesteld, of er ten aanzien van het werk
van de predikant voor buitengewone werkzaamheden nog van een ambt
gesproken kan worden. Zou men hier veeleer niet van bediening of
functie moeten spreken? De kerkorde onthoudt hem in haar
ordinanties immers allerlei bevoegdheden, die de ambtsdragers
voor gewone werkzaamheden wel bezitten. Moet men ten aanzien van
de predikant voor buitengewone werkzaamheden spreken van een
beperkte ambtelijkheid? Of moet de conclusie worden getrokken,
dat de zaken, die hem worden onthouden dus niet essentieel zijn
voor het ambt in het algemeen? Moet men dus van een
andersgeaarde, speciale ambtelijkheid spreken?
Hoewel wij ons bewust zijn, dat wij op deze vragen in de bijbel
geen voor de hand liggend antwoord vinden, moeten wij toch deze
zaak, evenals alle kerkordelijke zaken van essentieel gewicht, in
het licht van het Nieuwe Testament stellen.
Het Nieuwe Testament kent ambtsdragers, die vooral voor de
oecumene werkten, in het bijzonder de apostelen en de
evangelisten; zij bezaten gezag en oefenden dit uit in de
gemeenten, die door hun prediking gesticht werden. Daarnaast kent
het Nieuwe Testament ambtsdragers, die aan een locale gemeente
gebonden waren, de oudsten, de opzieners en diakenen. Het
prototype van de predikant voor gewone werkzaamheden vonden wij
terug bij de oudste en ten dele ook bij de apostel en de
evangelist.
De predikant voor buitengewone werkzaamheden bezit geen
institutioneel gezag in welke plaatselijke of meerdere ambtelijke
vergadering ook. Hij mist iets, wat voor het ambt essentieel is,
en wat alle geordende dienaren der kerk in het Nieuwe Testament
bezaten. Inzoverre vinden wij in het Nieuwe Testament voor de
predikant voor buitengewone werkzaamheden geen duidelijk
ambtelijk prototype.
In het Nieuwe Testament is ook sprake van allerlei personen, die
gewichtige pastorale of apostolaire diensten voor de algemene
kerk verrichtten, zonder dat, voorzover wij weten, een gemeente
meewerkte aan hun verkiezing en zonder dat zij geordend werden;
wij kunnen b.v. denken aan allerlei medewerkers van Paulus. Het
zullen veelal charismatische figuren zijn geweest, die voor een
bepaalde zaak een opdracht ontvingen.
Wij zien lijnen lopen van deze werkers in de apostolische tijd,
die op grond van een of ander charisma een bepaalde opdracht in
de algemene kerk vervulden, naar de tegenwoordige predikant voor
buitengewone werkzaamheden.
|71|
De Hervormde Kerk heeft thans deze figuren nodig. Het is denkbaar, dat zij daarvoor predikanten zou hebben gekozen, die de bevoegdheden als van een emeritus ontvingen. Zij heeft echter gekozen voor de figuur van de predikant voor buitengewone werkzaamheden. De kerkorde noemt hem een ambtsdrager; uit de kerkorde blijkt tegelijkertijd, dat zijn ambtelijke bevoegdheid enige elementen mist, die voor het kerkelijk ambt essentieel moeten worden geacht. Deze figuur vormt kennelijk een overgang tussen het ambtelijke en het niet-ambtelijke.
Het blijkt ons uit het Nieuwe Testament, dat de Geest zowel gebruik maakt van de geregelde diensten van geordende ambtsdragers als van de ongeregelde of incidentele diensten van leden der gemeente, die voor de een of andere taak een bijzonder charisma of bijzondere bekwaamheid bezitten, zonder dat zij in een ambt gesteld werden. Er is daarbij geen sprake van een hoger of lager, van een meer of minder. Het lichaam der kerk heeft allerlei leden, die ieder een bijzondere functie hebben en die elkaar volstrekt nodig hebben. Het is ons niet mogelijk — er werd reeds eerder op gewezen — in het Nieuwe Testament precies vast te stellen, welk werk ambtelijk werd gedaan en welke arbeid een zuiver charismatisch karakter droeg. Er zijn allerlei overgangsvormen. Het is onze taak niet na te speuren op welke wijze de Geest door zijn verschillende gaven en instrumenten de gemeente vormt tot een koninklijk priesterschap. Als onze taak is ons opgedragen: de ambten in stand te houden, én: ruimte te scheppen voor wat niet-ambtelijk gebeurt. Het zal ons daarbij ook nu niet mogelijk zijn de scheiding tussen het ambtelijke en het niet-ambtelijke scherp aan te brengen.