De Hervormde Kerk kent sinds de invoering van de kerkorde in 1951 de organen van bijstand; zij worden gevormd uit de lidmaten van de kerk, en zijn geroepen de ambtelijke vergaderingen van voorlichting en advies te dienen. De instelling der organen van bijstand is ingegeven door de overtuiging, dat de medewerking van de ‘leek’ in de kerk onmisbaar is.
|77|
Tegelijkertijd werden de bedieningen ingesteld, met het oog op de
dienst van de kerk in de wereld, waarin de ambten met de gemeente
werkzaam hebben te zijn. Wie een bediening vervult, verricht
samen met de ambtsdrager diens werk of meestal een bepaald
onderdeel daarvan. Zij kan betrekking hebben op de prediking en
catechese, op het apostolaat en het pastoraat, op het jeugdwerk,
op het diakonale, sociale en maatschappelijke werk. De dragers
van een bediening doen hun werk op grond van een persoonlijk
charisma, en een gebleken geschiktheid, die door een
doeltreffende opleiding wordt ontwikkeld, én op grond van een
opdracht, een aanstelling van de kerkeraad of van een meerdere
vergadering, als zij hun werk in meerdere gemeenten verrichten.
Zij worden gedragen door een breder verband, de wika’s door Kerk
en Wereld, de hulppredikers door de raad voor de herderlijke
zorg, de catecheten door de raad voor de catechese e.a. Bij hun
benoeming spreekt zulk een orgaan van bijstand mee. Sommige
groepen werkers in kerkelijke arbeid vormen een zekere
‘orde’.
De dragers van een bediening worden bevestigd in een kerkdienst.
De bediening is geen ambt, maar leunt aan tegen het ambt. Zij is
om zo te zeggen ingelijfd in het ambt. Zij heeft haar wortel
vooral in het priesterschap der gelovigen, doch een deel van de
zegen van het ambt valt op haar. De figuur der bediening is
geschapen, opdat de leden der gemeente in een geregelde dienst
hun gave zouden kunnen stellen ten nutte van het geheel.
Dat de bediening geen ambt is, komt o.a. daarin tot uiting, dat
de drager van een bediening niet lid van de kerkeraad is met
concluderende stem; wel kan hij als adviserend lid worden
uitgenodigd de vergaderingen van de kerkeraad bij te wonen. Daar
hij in de kerkeraad niet mee kan beslissen en besluiten, draagt
hij niet de verantwoordelijkheid voor het gehele werk van de
kerkeraad, en ook niet de laatste verantwoordelijkheid voor zijn
eigen speciale werk. De kerkeraad of de meerdere vergadering kan
hem zijn werk voorschrijven.
Allerlei arbeid, die aan werkers in een bediening wordt
opgedragen, zou ook door ouderlingen en diakenen met een bepaalde
opdracht of voor bijzondere en buitengewone werkzaamheden kunnen
worden verricht. In sommige gevallen zou het mogelijk zijn iemand
in plaats van in een bediening te stellen, tot zulk een ouderling
of diaken te verkiezen. Dit zou slechts mogelijk zijn als de
betrokken persoon zou behoren tot de stembevoegde lidmaten der
gemeente. Deze werker zou zo een volledig ambtelijke bevestiging
ontvangen; hij zou concluderend lid zijn van de kerkeraad en ook
mede beslissen inzake zijn bijzondere arbeid; hij zou ook kunnen
worden afgevaardigd naar de meerdere vergaderingen.
|78|
De figuur van de bediening functioneert niet zoals verwacht was
en gehoopt werd. Eén van de oorzaken daarvan is, dat het dikwijls
moeilijk is voor degenen, die charismatische diensten in de
gemeente verrichten, om een organische aansluiting te krijgen met
de kerkeraad; dit is zowel het geval met de spontane diensten,
als met de meer geregelde diensten, die wij bediening noemen. De
arbeid van ambtsdragers en niet-ambtsdragers was in de
apostolische tijd veel meer een organisch geheel. Er zijn in die
tijd ongetwijfeld ook colleges van oudsten geweest, bij wie de
algemene leiding berustte. Deze colleges waren echter blijkbaar
meer open naar de kant van al de verschillende werkers in de
gemeente. Er was samenwerking en overleg.
Onze kerkeraden zullen alles willen verwijden, wat de indruk zou
kunnen wekken, dat zij colleges van ‘regenten’ zijn. De werkers
in de gemeente zullen niet het gevoel mogen hebben, dat er een
barrière bestaat tussen hen en de kerkeraad. Zij zullen
ongedwongen met de kerkeraad over hun werk moeten kunnen spreken,
en als het hun eigen werk betreft, ook mee beslissen. Dat een
kerkelijk werker niet mee beslist en besluit inzake zijn eigen
arbeid, dooft de geestdrift en remt de ontplooiing van het werk.
Het komt nog wel eens voor, dat een kerkeraad nalaat zijn werker
in een bediening uit te nodigen om in de vergadering mee te
beraadslagen over zijn werk. Dit is een zeer bedenkelijke vorm
van ‘hiërarchie’. De kerkeraad is dan een instantie, die tussen
Christus en de werker in staat, een instantie, die alleen maar
instructies geeft, zonder overleg. Deze gang van zaken wordt nog
wel eens in de hand gewerkt door de omstandigheden, dat de
werkers in een bediening het ambt in het algemeen niet als iets
levens en geestelijks kunnen zien, en dat zij de ambtsdragers
soms incompetent achten om over hun werk te oordelen.
Een nogal krachtig functionerende bediening is die van het
hulppredikerschap. Deze bediening omvat een belangrijk deel van
het werk van de predikant. Sommige bevoegdheden, b.v. die voor de
bediening van de sacramenten, zijn aan de dienaar des Woords
voorbehouden. De hulpprediker is bevoegd kerkdiensten te leiden;
als hij in een kerkdienst voorgaat, verkondigt hij volgens de
kerkorde niet het Woord, maar predikt hij het evangelie. Aan het
eind spreekt hij niet de zegen uit, die een vorm is van
Woordbediening; de zegen wordt vervangen door een bede om een
zegen. De hulpprediker draagt geen toga, voor het al of niet
dragen van een toga bestaat overigens geen kerkordelijke
regeling.
Als een predikant bevestigd wordt, geschiedt dit door de
consulent of door een andere dienaar des Woords, terwijl een
vertegenwoordiger van de classicale vergadering aanwezig is. De
bevestiging van een hulpprediker is geheel een
|79|
aangelegenheid van de plaatselijke gemeente. Hij wordt niet met
handoplegging bevestigd. De beloften Gods worden aan hem niet zo
nadrukkelijk verkondigd als aan de dienaren des Woords; zijn werk
is niet zo diep bevestigd in de geestelijke rots der kerk als het
hunne.
De hulpprediker is lid van de kerkeraad met adviserende stem; hij
draagt dus niet de laatste verantwoordelijkheid voor het werk,
dat hem is opgedragen.
De hulpprediker moet zijn werk doen krachtens een hem geschonken
charisma of geschiktheid en zijn speciale vorming en opleiding,
en voorts krachtens de opdracht van de kerkeraad, die echter aan
zijn werk geen volledig ambtelijk karakter geeft.
Aan de hulpprediker wordt de bevoegdheid om het evangelie te
prediken verleend. De prediking van het evangelie in de zin der
kerkorde staat in tussen de bediening van het Woord en van het
persoonlijk geloofsgetuigenis. De bediening van het Woord gaat
boven de bevinding van de prediker uit (vgl. Hoofdstuk X,4). Zij
ontvangt het gezag van het profetisch-apostolisch getuigenis: zo
spreekt de Heer tot u.
Het persoonlijke geloofsgetuigenis geeft uiting aan hetgeen de
gelovige in Christus vond; hij deelt mee, wat het evangelie hem
zei. Ieder lid van de gemeente voelt zich gedrongen, is althans
geroepen van Christus te getuigen, op welke wijze dan ook; er
kunnen tijden zijn, dat hij alleen maar spreken kan van zijn
dorst naar God, van zijn geestelijke matheid of van zijn
aanvechtingen.
Van de hulpprediker wordt meer verwacht dan het geven van een
persoonlijk getuigenis. Zijn prediking moet enigszins het
karakter dragen van bediening van het Woord. Men zou de prediking
van het evangelie kunnen noemen bediening van het Woord uit de
tweede hand. Daar de hulpprediker niet de volledige ambtelijke
volmacht ontving, en hij in het algemeen niet de grondige kennis
van de Schrift in haar oorspronkelijke talen bezit als een
dienaar des Woords, zal het persoonlijk getuigenis sterker zijn
prediking bepalen dan dit bij de dienaar des Woords het geval
is.
Het persoonlijk getuigenis is ook bij de bediening van het Woord
een krachtige factor, maar het blijft ingebed in de boven dit
getuigenis uitgaande bediening van het Woord; het blijft
ondergeschikt aan hetgeen de Schrift en de kerk spreken. Dat de
prediking van het evangelie een sterker getuigend karakter
draagt, kan haar kracht zijn als zij aan charismatische figuren
is toevertrouwd. Het kan ook haar armoede zijn, als het charisma
soms kwijnt; dan is er niet de inspiratie, die aan de dienaren
des Woords door het ambt, door de toerusting en de ordening
daartoe ten deel valt.
De hulpprediker is bevoegd tot het leiden van kerkdiensten.
Daarin ligt een kerkordelijke tegenstrijdigheid; volgens de
kerkorde (XI,1) verenigt de gemeente zich in haar kerkdiensten
immers onder de bediening van het Woord en van de sacramenten en
tot de dienst der gebeden en der barmhartigheid.
|80|
Er zijn heel wat groepen in de Hervormde Kerk, die doorgaans geen
andere kerkdienst bijwonen dan die, welke door een hulpprediker
geleid wordt. Zij missen dus de geregelde bediening van het
Woord. Als de bediening van het Woord dieper, zekerder en rijker
inleidt tot de kennis van het heil van God dan de prediking van
het evangelie, komen velen tekort. En de hulpprediker verkeert in
een onhoudbare positie als van hem eigenlijk iets verwacht wordt
wat hij tengevolge van zijn beperkte bevoegdheid niet geven
kan.
Wij geloven zeer zeker, dat de Heilige Geest irregulair door de
dienst van de hulpprediker aan de gemeente alles wil geven wat
zij nodig heeft om in Christus rechtvaardig en getroost voor Gods
aangezicht te leven en te sterven. De Geest is machtig om in
noodsituaties door het woord der Schrift en door de dienst van in
kerkordelijke zin niet geheel bevoegde predikers, mede door de
dienst der ouderlingen en der diakenen en door het belijden en
bidden, danken en loven van de gelovigen zo te werken, dat de
gemeente in haar geloof, hoop en liefde bevestigd wordt. De
wetenschap dat de Geest vrijmachtig handelt, macht echter de kerk
er niet toe verleiden om niet het uiterste te doen in elke
kerkdienst de bediening van het Woord door zo goed mogelijk
toegeruste, geordende dienaren des Woords te doen plaats vinden.
Het breed moderamen van de generale synode kan in bijzondere
gevallen aan hulppredikers de bevoegdheid om het Woord en de
sacramenten te bedienen, toekennen (vgl. Overgangsbepalingen
279). Zulk een toekenning vindt eerst plaats als gebleken is, dat
er een noodsituatie bestaat, dat dus een gemeente of groep niet
in staat zou zijn op normale wijze samen te komen onder de
bediening van het Woord en van de sacramenten, en voorts, dat de
betrokken hulpprediker, ook al ontving hij geen academische
opleiding, de vereiste geschiktheid en bekwaamheid bezit. De
uitoefening van de bevoegdheid om Woord en sacramenten te
bedienen wordt in deze gevallen beperkt tot de gemeente, waar de
hulpprediker werkzaam is. Hij is niet als dienaar des Woords
beroepbaar in andere gemeenten. Als hij naar een andere gemeente
zou vertrekken, zou de bevoegdheid opnieuw moeten worden
toegekend, indien de omstandigheden daartoe zouden dringen.
De situatie in de kerk is niet zo, dat de in de genoemde
overgangsbepaling liggende mogelijkheid zou kunnen worden gemist.
Er moet veeleer overwogen worden deze mogelijkheid duidelijker in
de kerkorde vast te leggen. Indien een hulpprediker voortdurend
bezig is zich door zelfstudie en door zijn practisch werk verder
te bekwamen, en als de gemeente waar hij werk anders van de
geregelde bediening van het Woord en misschien ook van de
bediening der sacramenten verstoken zou zijn, moet hem op grond
van een duidelijke bepaling de bevoegdheid daartoe kunnen worden
verleend.
|81|
Voor het gevaar, dat de academische, theologische opleiding in
het gedrang zou komen als iemand langs een veel gemakkelijker weg
dienaar des Woords zou kunnen worden, behoeft niet te worden
gevreesd. De beperkingen, waaraan de tot dienaar des Woords
geworden hulpprediker gebonden is, zijn van dien aard, dat
niemand, die in staat is de universitaire opleiding te volgen,
die andere weg zal kiezen.
De tot dienaar des Woords met beperkte bevoegdheid aangestelde
hulpprediker zou ‘predikant-medewerker’ kunnen worden genoemd.
Een grondige wetenschappelijke opleiding der predikanten is zeker in onze tijd noodzakelijk. De kerkorde verlangt voor de dienaren des Woords een academische opleiding. Schriftuurlijk voorschrift is dit niet; het is een practische regeling der kerk. De bevoegdheid om Woord en Sacramenten te bedienen hangt op zichzelf niet van een academische opleiding af. Als iemand deze bevoegdheid ontvangt, is de opleiding slechts één der factoren die meespreken. Het is echter wel een uiterst gewichtige factor. In de laatste tijd is de gedachte nog wel eens geuit, dat er naast de academische opleiding, die de studenten gedurende een reeks van jaren geheel in beslag neemt, een opleiding in universitair kader zou moeten worden ingesteld, die zou kunnen worden gevolgd door hen, die slechts een gedeelte van hun tijd voor de studie beschikbaar hebben. Dit zou dan een parallel zijn van de in universitair verband gegeven M.O.B.-opleiding voor leraren bij het V.H.M.O.; het M.O.B.-diploma schenkt precies dezelfde onderwijsbevoegdheid als het doctorale examen. Een soortgelijke theologische opleiding zou begaafde hulppredikers in de gelegenheid kunnen stellen zich voor te bereiden voor het onbeperkte ambt van dienaar des Woords. Zij zou ook de aangewezen opleiding zijn voor de zogenaamde late roepingen.
Met de bevoegdheden van de hulpprediker komen die van de vicaris
in menig opzicht overeen. Deze is bevoegd tot het leiden van
kerkdiensten, waarin hij het evangelie kan prediken; tot de
bediening van het Woord en van de sacramenten is hij niet
bevoegd. De vicaris ontving een volledige theologische opleiding.
Hij bezit dus één der belangrijke voorwaarden voor de ambtelijke
bediening van het Woord, die de hulpprediker mist. Als hij het
evangelie predikt, komt dit dichter bij de bediening van het
Woord dan de evangelieprediking door de hulpprediker. Men zou de
functie van de vicaris een tussenvorm tussen bediening en ambt
kunnen noemen. Ten opzichte van de hem verleende ambtelijke
bevoegdheden is er echter geen verschil tussen de vicaris en de
hulpprediker.
Als een vicaris regelmatig in een bepaalde gemeente de kerkdienst
leidt, rijzen er dezelfde vragen als ten aanzien van het werk van
de hulpprediker. Moet ook niet terwille van de gemeente aan de
vicaris de bevoegdheid om het Woord en de sacramenten te bedienen
worden verleend? Van een onvoldoende
|82|
opleiding en toerusting tot het ambt is bij hem geen sprake. De
bezwaren zijn meer van zakelijke aard.
Een vicaris wordt meestal voor een bepaald aantal jaren
aangesteld. De beroeping van een dienaar des Woords in een
bepaalde gemeente voor een aantal jaren kan op zichzelf
principieel niet als onaanvaardbaar worden beschouwd (vgl.
Hoofdstuk XV). In verband hiermede kan ook worden gewezen op de
bepaling, dat in bijzondere omstandigheden een predikant, die uit
andere hoofde inkomsten geniet, voor een tijdvak van ten hoogste
vijf jaren in bepaalde gemeenten kan worden beroepen; verlenging
met telkens vijf jaar is mogelijk (generale regeling voor de
predikantstractementen, artikel 17.7). Het is wel een ernstig
bezwaar, dat de dienaar des Woords, die voor een bepaalde tijd op
een ‘vicaris-plaats’ wordt aangesteld, na de bepaalde termijn
zonder werk en zonder inkomsten zou geraken. De kerk zou hem op
de een of andere wijze moeten opvangen; wellicht komen daartoe
meer mogelijkheden, als de gemeenten bij de beroeping van een
predikant niet slechts aan hun eigen belang denken, maar, mede
door de invloed van een verantwoord mutatiebeleid, meer dan
voorheen vaak het geval was, ook het belang van andere gemeenten
voor ogen hebben en hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de
kerk in het algemeen beseffen.